Log in
Het was een enorme klus, maar nu zijn ze er dan: veertien richtlijnen voor de jeugdhulp en jeugdbescherming. Op het moment van schrijven hebben de beroepsverenigingen NIP, NVO en BPSW (1) al elf van deze richtlijnen geautoriseerd. Het gaat om richtlijnen rond specifieke aandoeningen waar kinderen mee kunnen kampen (zoals problematische gehechtheid, stemmingsproblemen of ernstige gedragsproblemen), maar ook richtlijnen over veranderingen waarmee gezinnen te maken kunnen hebben (denk aan crisisplaatsing, pleegzorg of residentiële jeugdhulp). Plus richtlijnen over allerlei andere zaken die binnen gezinnen kunnen spelen (zoals kindermishandeling of scheiding). Al deze richtlijnen moeten professionals die werkzaam zijn in de voormalige jeugdzorg houvast geven bij de uitoefening van hun beroep.
Flip Dronkers en Iris Dijkstra

Want houvast, dat hadden zulke professionals vaak niet. Van de twintigduizend hbo’ers die werkzaam waren in de voormalige jeugdzorg, was maar twee procent geregistreerd of aangesloten bij een beroepsvereniging. Dat betekende dat de overgrote meerderheid niet gebonden was aan een beroepscode noch zich had te verhouden tot vakinhoudelijke standaarden (evidence-based richtlijnen) van de beroepsgroep. Hetzelfde gold voor de helft van de ruim vijftienhonderd in de jeugdzorg werkzame gedragswetenschappers (pedagogen en psychologen). Ook zij kenden, net als het gros van hun hbo-opgeleide collega’s, geen enkel beroepsethisch en vakinhoudelijk kader voor hun werkzaamheden. Terwijl juist professionals in de jeugdhulp en jeugdbescherming vaak zeer ingrijpende beslissingen over het leven van anderen moeten nemen. Zij zijn de gezinsvoogden en jeugdbeschermers die adviseren over ondertoezichtstellingen en uithuisplaatsingen als een kind thuis niet veilig kan opgroeien. Daarmee zien zij zich dagelijks voor allerlei beroepsethische en vakinhoudelijke dilemma’s geplaatst. De problemen die dit geeft, zijn door organisaties tot nog toe veelal afgedicht met een