Lees verder
Mei vorig jaar werd Joost Walraven directeur Zorg en behandeling van de Penitentiaire Inrichting Zwolle (PI Zwolle). Dat is normaal gesproken een functie waar psychiaters voor worden aangenomen. Dat hij als eerste klinisch psycholoog op die positie is gekomen, vervult hem met trots. Hij gelooft dat psychologen een meerwaarde kunnen hebben op zulke plekken. En de omgeving past bij hem. Een gesprek over de kracht van psychologen, hun potentiële zwakte en zijn voorkeur voor werken op het scherpst van de snede.
Geertje Kindermans

Op de middelbare school was Joost Walraven degene bij wie mensen hun verhaal wilden doen. Toch ging hij economie studeren. Na een jaar hield hij dat voor gezien en stapte over op geschiedenis, maar dat beviel evenmin. Toen hij eenmaal als vrijwilliger bij de Kindertelefoon aan de slag ging, wist hij dat hij zijn bestemming had gevonden. Hij stapte over naar psychologie en ging in Groningen klinische psychologie studeren om – heel klassiek – ‘mensen te helpen’.

Lef

Walraven behoort tot de eerste lichting gz-psychologen en de eerste lichting klinisch psychologen en ging al snel het management in. Inmiddels zit hij in de directie van PI Zwolle en doet hij veel minder behandeling. De PI Zwolle is een van de vier Nederlandse gevangenissen met een psychiatrisch centrum, (Psychiatrische Penitentiaire Centra, PPC’s). Er zijn een vrouwen- en een mannengedeelte en twee gemengde afdelingen.

Walraven is een man met lef, aldus zijn omgeving, iemand die het randje opzoekt. Na afloop van het gesprek geeft hij een rondleiding. We gaan linea recta naar de afdeling met de ernstigste psychiatrische patiënten, een afdeling met veel personeel en weinig opsmuk of spullen, want die kunnen gevaarlijk zijn. Hij stelt me voor aan de medewerkers. Ik mag vragen stellen aan een vriendelijk ogende, gespierde bewaarder. Die vertelt dat er zo min mogelijk geweld wordt gebruikt binnen de muren en dat problemen bij voorkeur pratend worden opgelost. Achteloos zegt hij vervolgens dat het niet altijd lukt, dat hij een paar maanden eerder nog thuis kwam te zitten met een lichte hersenschudding, een gedetineerde had hem een kopstoot gegeven.

Vervolgens laat Walraven de isoleercel zien, toont de luchtplaats en de plek waar een gedetineerde die in de isoleercel zit, in zijn eentje kan luchten. Daarna lopen we door naar andere afdelingen. Hij doet wat hij eerder vertelde dat gevangenissen meer zouden moeten doen: beter uitleggen wat ze doen en waarom. ‘Veel mensen denken dat wij vooral bezig zijn met het stra”en van daders. Maar wij zijn bezig die mensen weer terug in de maatschappij te brengen, zodat ze een kans maken op een normaal leven en geen delicten meer plegen. Je leert nu eenmaal meer van een betrokken vriendelijke docent dan van een strenge leraar.’

Opvoeden is een belangrijk onderdeel van wat de gevangenis doet. Maar er is een belangrijke taak bijgekomen sinds Michael P. (een veroordeelde geweldsen zedendelinquent die in 2017, nog tijdens zijn behandeling in de Forensisch Psychiatrische Afdeling in Den Dolder, studente Anne Faber verkrachtte en doodde, red). Nu moeten ze ook het recidive-risico zien te beïnvloeden. Walraven: ‘De behandeling moet zich niet alleen maar op iemands psychiatrische stoornis richten, maar ook op recidiverisicofactoren. Dat is een andere manier van behandelen.’

Meteen bellen

De manier waarop Walraven aan zijn eerste baan kwam, tekent zijn voortvarendheid. ‘Ik was basispsycholoog en hoorde dat er een tekort was aan mensen bij de crisisdienst in Leeuwarden. Hoewel ik nog niet over de juiste vaardigheden beschikte, leer ik snel en ik had er vooral zin in. Ik belde, stelde me voor en vroeg of ik mocht komen praten. Dat gesprek verliep goed en ik kreeg een tijdelijk contract.’

Het tijdelijke contract werd al snel omgezet in een contract voor onbepaalde tijd, wat bij collega-basispsychologen niet gebeurde. Dat heeft niet alleen met kwaliteit te maken, een andere basispsycholoog vond hij zelfs beter dan zichzelf. ‘Maar,’ zo vertelt hij, ‘ik stortte me er vol in, deed elke vrijdag een crisisdienst en vertelde mijn baas over welke successen ik behaalde.’

In 1998 begon hij aan de gz-opleiding en hij startte in 2003 met de opleiding tot klinisch psycholoog, nog voor het zeker was dat de klinisch psycholoog in de wet BIG kwam.

Veiligheid

Na verschillende banen als hulpverlener en teamleider Zorg werd Walraven bij de ggz-instelling Dimence manager Zorg van de divisie Herstelgerichte ggz. Samen met een collega was hij er verantwoordelijk voor teams die werken met cliënten met ernstige psychische aandoeningen. Hij was doortastend, veel collega’s droegen hem op handen, hij schuwde het conflict niet. ‘Joost geeft als leidinggevende veel ruimte om zelf plannen te maken. Hij creëert de veiligheid om het achterste van je tong te laten zien. Je kunt spuien zonder op je woorden te hoeven letten,’ zegt een voormalig collega. ‘Hij is betrokken, betrouwbaar, je kunt altijd bij hem terecht,’ zegt een andere collega.

Walrave vertrok toen hij bij de PI Zwolle directeur Zorg en behandeling kon worden, een stapje omhoog, maar binnen een kleinere organisatie. Daar kiest hij bewust voor, omdat hij van korte lijnen houdt. Of concreter: hij wil medewerkers kunnen spreken en in de ogen kijken. Bij Dimence had hij afdelingen in verschillende filialen door de hele provincie onder zijn hoede. Als er ergens iets aan de hand was, kon hij er niet even heen. Alle vijfentwintig afdelingen die onder hem vielen, kon hij slechts af en toe bezoeken. Bij PI Zwolle zit alles onder een dak, als er iets aan de hand is, loopt hij ernaartoe.

De doelgroep waarmee hij zich nu bezighoudt, vertoont overlap met de doelgroep binnen de ggz-instelling. Zeker de patiënten met wie hij de meeste affiniteit heeft. Walraven: ‘Ingewikkelde patiënten heb ik altijd het interessantst gevonden. Met vrouwen met borderline kan ik goed contact maken en ik ben niet zo snel onder de indruk als ze dreigen met suïcide of zelfbeschadiging.’

‘Het zweet moet op de juiste rug staan: die van de cliënt’

Hij leerde al vroeg in zijn carrière – hij was basispsycholoog – een heel belangrijke les. Hij behandelde een cliënt, zijn supervisor zat erbij en de sessie werd op video opgenomen. ‘Ik zat voorovergebogen naar de cliënte toe en was hard aan het werk om haar te overtuigen. Zij wimpelde alles wat ik naar voren bracht af: “Dat werkt toch niet; dat heb ik al geprobeerd; dat kan helemaal niet.” Achteraf liet mijn supervisor die passage zien en zei: “Het zweet moet op de juiste rug staan, Joost.’ Dat is de meest verhelderende opmerking van mijn hele carrière geweest, ik heb er nog altijd profijt van. Niet ik moet hard werken, ik moet ervoor zorgen dat ik de cliënt aan het werk zet.’

Zo behandelde hij ooit een meisje met borderline dat zichzelf vaak beschadigde. Op een dag midden in de winter kwam ze binnen. Ze droeg een T-shirt met korte mouwen, haar blote arm zat onder de brandblaren, ze had een stuk of twintig peuken op haar arm uitgedrukt. Walraven: ‘Ze legde de arm pontificaal op tafel tussen ons in en terwijl ik nog een praatje op gang hield – “Hoe gaat het? Hoe is de week gegaan?” – dacht ik na over wat ik ermee moest. Die arm lag daar niet voor niets, ik moest er iets over zeggen, maar ik wilde er niet te veel aandacht aan schenken. Uiteindelijk zei ik: “Maar die arm hè, is er een manier waarop we het erover kunnen hebben, zodat je het minder gaat doen?”

“Nee,” zei ze, “Ik blijf het doen.”

“Dan hoeven we het er dus niet over te hebben. Waar zullen we wel over praten?”

Dat werkte, de arm ging van tafel en we konden het over andere dingen hebben.’ Walraven trapte niet in de val door medelijden te tonen of door zijn cliënt te gaan overtuigen dat ze zich niet moest beschadigen. Daar zou ze niets mee opschieten. Hij analyseert: ‘Ze dropte het bij mij, maakte er mijn probleem van. Ik moest er weer haar probleem van maken. Mijn boodschap: als je wil uitzoeken wat je anders kunt doen, wil ik helpen. Maar ik ga niet luisteren naar geklaag over wat je is aangedaan en hoe zwaar je het hebt.’

Het gaat er in dit soort situaties telkens om dat de cliënte hem onder druk probeert te zetten en dat hij dan moet achterhalen hoe dat gebeurt en wat hij kan doen om iemand zelf aan het werk te zetten. ‘Het zijn telkens een soort puzzeltjes die ik moet oplossen: op welke laag moet ik reageren en hoe dan?’

‘Contact met mensen met een borderlinestoornis is pittig en ongenadig eerlijk’

Naast dat het puzzeltjes zijn, gaat het om echt contact. En contact met mensen met een borderlinestoornis is pittig en ongenadig eerlijk. Walraven vertelt over de vraag die hij ooit kreeg om hoofdredacteur te worden van een tijdschrift. Hij voelde zich gevleid en wilde erover nadenken. Vervolgens had hij een gesprek met een cliënte met een borderline-stoornis. ‘Ik vertelde dat ik even moest omschakelen en legde kort uit waarover ik zojuist gebeld was. Zij schoot keihard in de lach. Verward vroeg ik wat er zo grappig was en zij legde uit dat het helemaal niet in mijn carrière paste en dat ik er bovendien niet precies genoeg voor was. Normaal gesproken had ik langer nodig gehad om dit in te zien.’

Het klikt wederzijds tussen hem en deze patiënten. ‘Iemand met een borderline-stoornis wordt bang als hij je niet kan peilen. Ik ben heel direct en maak dingen niet ingewikkeld. Je moet eerst vertrouwen opbouwen, maar als dat er eenmaal is, kun je alles zeggen.’

Walraven werkt graag op het scherpst van de snede, zeggen zijn oud-collega’s. Hij zoekt het risico een beetje op. Bij een groepstherapie die hij gaf, vertelde een cliënte over hoe ze zich als kind niet gezien gevoeld had. Toen ze haar ouders daarmee confronteerde, schrokken die daar erg van. Maar dat was nu te laat, vond de cliënte, nu konden ze het niet meer goed maken. Vooral de moeder deed veel moeite om in contact te komen, maar het meisje weerde het consequent af. Ondertussen ging het heel slecht met haar. ‘We hebben het nagespeeld, zij speelde haar moeder en probeerde contact te krijgen met mij. Ik speelde haar en wimpelde alles af.’

Het kwartje viel niet en om beweging in de behandeling te krijgen, besloot Walraven meer risico te nemen. ‘“We hebben het hier altijd over daders van misbruik en verwaarlozing,” begon ik. “Maar ik vind jou eigenlijk ook een dader. Wat ga jij grof met je moeder om!” Dat werkte, ze barstte in tranen uit. Hierna hebben we het nog nabesproken. In datzelfde weekend is ze naar haar ouders gegaan en vloog haar moeder in de armen. Moeder schrok ervan. De cliënte legde het niet uit, maar begon direct met het herstellen van de relatie.’

Dat schiet op

Waarom zoekt hij graag de grens op? ‘Als ik zelf een coach zoek, wil ik iemand die de vinger op de zere plek legt. Dat schiet ten minste op.’

Het kunnen urgente en intense momenten zijn in zo’n therapie, hoewel het ook kleiner kan blijven. Zoals een meisje dat zichzelf te dik vond en wilde afvallen. Op een dag kwam ze binnen, ze had een plan bedacht, ze ging nú stoppen met eten. ‘In het begin van mijn carrière zou ik haar van alles hebben uitgelegd over afvallen en hoe het werkt. Nu zei ik: “Wat is dat een stom plan! Echt nog nooit zoiets stoms gehoord.” Ze verdedigde zich met dat ze wilde afvallen, maar ik zei dat als ze dat echt zou willen, ze niet zo’n dom plan zou bedenken, maar met de diëtiste zou gaan praten, dan zouden ze samen een plan bedenken en zou ze er echt iets aan kunnen doen.’

Het lijkt op provocatieve therapie, de therapievorm die door klinische psycholoog, psychotherapeut en schrijver Jeffrey Wijnberg wordt gepromoot1, een richting waarvan Walraven erg gecharmeerd is.

Zo’n aanpak is niet voor iedereen even geschikt. Bij angst- en traumapatiënten moet Walraven meer steunend zijn. Dat doet hij ook bij die groep, maar persoonlijkheidsstoornissen, en vooral borderline, vindt hij het leukst. Walraven herkent de heftigheid van de patiënten en ook in de behoefte aan een kick. ‘Ik heb ook een redelijk heftig temperament, wat ik pas op latere leeftijd ontdekte. Bij ons thuis werden heftige emoties gedempt. Mijn vader was architect, een koele, rationele man die slecht zijn gevoel kon laten zien. Mijn moeder had meer passie, maar onderdrukte die.’

‘In de gestructureerde omgeving van therapiesessies leerde ik uit mijn cocon breken en met mijn temperament omgaan’

Hoewel hij zich als kind druk kon maken over dingen en kortstondig erg boos kon worden, herkende hij het niet als temperament. Dat kwartje viel pas later. Waarschijnlijk ligt dat ook ten grondslag aan zijn voorkeur voor deze patiënten. In die gestructureerde omgeving van therapiesessies leerde Walraven uit zijn cocon te breken. ‘Zo leerde ik met mijn temperament omgaan. Nu mijn gevoel meer stroomt en ik het makkelijker durf te laten gaan, heb ik meer plezier van mijn temperament. Juist in heftige situaties, als er een crisis is, kan ik rustig blijven en ga ik vooraan staan.’

‘Mag ik brutaal zijn?’

Naast zijn werk in de gevangenis is Walraven sinds 2011 hoofddocent bij de opleiding tot klinisch psycholoog (kp-opleiding) in Nijmegen. Toen hij hoorde dat de hoofddocent management in Nijmegen stopte, ondernam hij direct actie. Walraven: ‘Ik had nog een hoop te leren, maar management interesseerde me en ik vond – en vind – het belangrijk dat klinisch psychologen zich goed leren positioneren naast bijvoorbeeld de psychiater.’

Hij pakte meteen de telefoon en vroeg: ‘Mag ik heel brutaal zijn? Toevallig ben ik morgen in de buurt. Als u tijd heeft, zou ik langs kunnen komen.’ Dat was niet waar. Toen het lukte een afspraak te krijgen, zei hij al zijn verplichtigingen voor die dag af. Na het gesprek van een uur, was het geregeld. Vervolgens moest hij bedenken hoe hij zijn aandeel in de opleiding zou vormgeven. Hij belde een vriend, vertelde wat hij voor elkaar had gekregen, wat zijn plannen waren en vroeg de vriend mee te doen. Met hem maakte hij een programma rondom drie onderwerpen: processen in teams, management en leiderschap. Voor de onderdelen die ze zelf niet wilden of konden verzorgen, zochten ze andere docenten.

Glazen plafond

Met zijn carrière en vooral de laatste stap naar de PI Zwolle brengt Walraven zelf in praktijk wat hij zijn opleidelingen in de kp-opleiding wil leren: psychologen moeten zich beter profileren. Bij een voormalig collega roept het de associatie op met het glazen plafond waar vrouwen last van hebben. Walraven doorbreekt het glazen plafond van de psycholoog, waar psychiaters niet, maar psychologen wél door gehinderd worden. Ook als bestuurslid van de NFGZP maakt hij zich daar hard voor.

Walraven: ‘Hoewel zowel de psychiater als de klinisch psycholoog beide specialisten zijn, staat de psychiater een treetje hoger: hij krijgt meer betaald en krijgt automatisch leidinggevende functies. Terwijl psychologen vaak geschikter zijn om leiding te geven, omdat die meer weten van processen en systemen. Hoe je een team verder brengt, is in essentie niet veel anders dan hoe je een individuele cliënt verder kunt helpen. Bij een angstige cliënt heeft een psychiater altijd nog een pil achter de hand, een psycholoog moet de fobische cliënt bijvoorbeeld zonder pillen zover brengen dat die zich anders gaat gedragen, dat hij het engste gaat doen wat hij kent.’

Overigens hebben psychiaters weer andere krachten, zegt Walraven dan. ‘Ze zijn beter in knopen doorhakken. Psychologen zijn vaak twijfelaars. In rapporten schrijven ze: met zoveel procent waarschijnlijkheid is dit of dat het geval. Maar iemand die een rapport aanvraagt heeft niet zoveel aan die nuance, die wil gewoon weten: wat moet ik doen volgens jou?’

De vergelijking met het glazen plafond is voor Walraven zelf ook een eyeopener. ‘Ik heb inderdaad wel de neiging om naast de psychiater te willen gaan staan en te laten zien dat ik ‘het ook kan’. Maar ik moet die wedstrijd niet aangaan. Psychologen zijn niet beter of slechter dan psychiaters, maar we kunnen wel iets anders.’

Dat is misschien de kern: zoals vrouwen in het bedrijfsleven geen mannen moeten nabootsen, moeten psychologen niet voor psychiater proberen te spelen. In plaats daarvan moeten ze ernaar streven een krachtig psycholoog te zijn.

 

Beeld: Gijs Versteeg

1. Kindermans. G., (2014). De vuile was buitenhangen? Dat moet je niet doen! De Psycholoog, 7-8, 20-24.