Inleiding
‘Op 4 november 1983 maakt de anesthesioloog Admiraal een einde aan het leven van een 34-jarige vrouw. De vrouw leed sedert 1976 aan multiple sclerose. Vanaf 1981 werd zij in een verpleeghuis verzorgd en sedert juni 1983 was zij volkomen verpleegbehoeftig. Slikken werd steeds moeilijker, haar spreken was nog net verstaanbaar en haar gezichtsvermogen verminderde. Ook het ademhalen werd steeds moeilijker en ze was bang te stikken of aan een beademingsapparaat aangesloten te moeten worden. De enige beweging die ze in juni 1983 nog kon maken was het optillen van haar linkerhand. Dit onvermogen kwelde haar zeer. Zij maakt kenbaar dat zij een einde aan haar leven wil maken.’1 Het handelen van Admiraal is beoordeeld door rechters (zie onder); dat oordeel is een stap in de rechtsverandering van euthanasie in Nederland geweest. Die rechtsverandering culmineerde in 2002 in de inwerkingtreding van de Wet Toetsing Levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (WTL). Middels deze wet zijn de artikelen 293 en 294 van het