‘Manu spreekt met een natuurlijk gezag. Als hij praat, hoor je de muizen lopen. Het is doorleefd en doordacht,’ zegt vriend en collega Bart Devos* over klinisch psycholoog Manu Keirse (1946). Hij is emeritus hoogleraar rouwverwerking aan de Universiteit van Leuven en een autoriteit op het gebied van verlies, verdriet en de laatste levensfase. Begin juni sprak Keirse op het nip Jaarcongres 2024 voor een grote zaal.
Manu (afkorting van Emmanuël) Keirse ontvangt me in een prachtig huis tegenover een meertje in een klein dorpje nabij Leuven. Twee uur lang zal hij onvermoeibaar, in mooie volzinnen, het ene verhaal na het andere vertellen.
Menigeen vond troost in zijn boeken of bij zijn lezingen. Hij maakt duidelijk dat rouw zich niet beperkt tot de dood van een geliefde, maar dat het hele leven vol zit met verlieservaringen. ‘Rouw hoort bij het leven,’ stelt hij. En hij zegt: ‘Een groot verlies verwerk je niet, het blijft altijd bij je, je verandert erdoor. Je kunt het alleen overleven.’ Hij leert ons om het verdriet onder ogen te zien. Om er te zijn voor rouwende naasten. Keirse is inmiddels 78 maar is nog aan het werk. Sterker nog: hij maakt dagen van acht uur ’s ochtends tot twaalf uur ’s avonds. ‘Mijn vrouw vraagt me vaak wanneer ik denk te stoppen met werken,’ zegt hij. ‘Ik heb afgesproken: ik zal stoppen twee uur na mijn dood.’
Inmiddels zijn ze 54 jaar samen. Hij glimlacht als hij over haar vertelt. ‘Ik heb een schitterende vrouw. Het klikte tussen ons vanaf het eerste moment.’
Zo kunt ge me eigenlijk noemen: aanvoerder van de moordenaarsbende
Werkdrift
In een poging zijn werkdrift te verklaren, zeiden verschillende mensen uit zijn omgeving dat hij een West-Vlaming is, die als noeste werkers bekend staan en zelden opgeven. Maar het zal er ook mee te maken hebben met dat Keirse de sterke drang heeft de wereld beter te maken. ‘Opgeven als het gaat om recht en rechtvaardigheid, dat ken ik niet.’
Zijn energie en een krachtig gestel heeft hij meegekregen van zijn moeder. Hij heeft niet veel slaap nodig. Zelfs toen hij veertien jaar geleden een agressieve vorm van prostaatkanker kreeg, stopte hij niet met werken. En ook niet toen hij vier jaar geleden een terugval kreeg. Hij werd gedurende tien weken dagelijks bestraald. Toen hij in een gesprek met de arts liet vallen dat hij toch wel een beetje moe was, riep deze uit: ‘Maar Manu, waarvan zijt gij moe? Je komt om acht uur naar de bestraling, want om half negen heb je geen tijd meer. Je werkt tot twaalf uur ’s avonds en je bent 74 jaar. Waarvan ben je moe?’
Keirse vertelt de anekdote met smaak en verklaart vervolgens dat de meeste mensen met kanker doodop worden van de angst. Zelf was hij niet bang: ‘Ik vraag me niet af waarom het mij overkomt. Ik denk: waarom zou het mij niet overkomen?’
Kleurmeester in granen
Veel mensen vinden troost in zijn werk, maar hoe is deze man geworden wie hij nu is? Wie was deze man als kleine jongen?
Zijn vader was keurmeester voor zaaigranen en landbouwproducten en werkte zich op tot onderinspecteur. En dat terwijl zijn collega’s ingenieurs waren en vader zelf slechts tot zijn twaalfde naar school was gegaan. Hij werkte hard, stak altijd zijn hand op als er extra diensten moesten worden gedraaid. Zo kon hij zijn grote gezin met elf kinderen onderhouden.
Ook zijn moeder werkte hard. Keirse vertelt er liefdevol over. ‘Ze deed het huishouden voor elf kinderen, onderhield het huis en de tuin. Kweekte zelf de groenten. En ze was een soort maatschappelijk werkster voor het hele dorp: ze bezocht zieken en had voor iedereen een luisterend oor.’
Dat Keirse kon studeren was niet vanzelfsprekend. Zijn moeder zei: ‘Je kunt naar school, maar zorg dat je slaagt, want anders moet je gaan werken in de glasfabriek.’ Dat was niet zozeer een dreigement, maar anders konden ze het thuis domweg niet betalen.” Hij kon naar de middelbare school dankzij een studiebeurs van het Fonds der meest Begaafden. In de vakanties werkte hij, net als zijn broers en zussen. Om geld binnen te brengen, maar vooral om hard te leren werken.
Strengheid
Keirse is streng voor zichzelf, zeggen verschillende mensen uit zijn omgeving. Dat herkent hij. ‘Ik vind niet snel dat ik iets goed genoeg heb gedaan. Mijn vrouw zegt: “Het zijn de sporen van uw moeder, zij is veel te bepalend geweest. U zou meer rust moeten nemen.” Maar ik neem alle rust die ik nodig heb.’ En dus zal hij zich altijd afvragen of hij het goed genoeg heeft gedaan, of hij niet iets heeft laten liggen. De strengheid voor zichzelf heeft hij niet voor anderen. En dat hij niet goed tegen plantrekkers (lapzwansen) zou kunnen? Hij denkt na en zegt: ‘Ook dan probeer ik iemand te begrijpen: wat maakt hem tot wie hij is?’
Hij geeft een voorbeeld van een mildheid die niet veel mensen zullen opbrengen. Als directeur zorg in een universitair ziekenhuis had een verpleegkundige een grote fout gemaakt. Ze had een patiënt geaspireerd (een medische handeling die je toepast als een patiënt zelf niet goed kan ademen, red.). Maar dat deed ze zonder onderbreking, omdat ze buiten een sigaretje was gaan roken, waarop de patiënt overleed. Keirse: ‘De verpleegkundige was een norse vrouw van rond de vijftig jaar, niet aantrekkelijk van voorkomen.’ Omdat hij zelf onvoldoende kennis had, legde hij tien verpleegkundigen met meer en minder ervaring deze casus voor met de vraag wat er gebeurt als je zoiets doet. Op één na zeiden ze: dan stikt iemand. Zo concludeerde Keirse dat de verpleegkundige het ook had moeten weten en dat hij haar moest ontslaan. Hij overlegde met de werknemersdelegatie, die haar verdedigde, hoewel ze begrepen dat een ontslag niet te voorkomen was. ‘Maar ik reed naar huis en dacht: als ik haar afdank, wat kan ze dan nog? Dan kan ze vooral in haar auto stappen en de vaart in rijden. Zij zou om zwaarwichtige redenen ontslagen zijn, in een tijd dat er een overschot aan verpleegkundigen was. Ze zou nergens meer een baan krijgen en ze stond er ook nog alleen voor. Ik heb er de nacht van wakker gelegen. De volgende dag heb ik de werknemersdelegatie mijn nieuwe besluit meegedeeld: ik zou haar niet ontslaan, maar een opzegperiode van een jaar geven. Wel verplaatste ik haar naar een andere afdeling met een strenge hoofdverpleegkundige, zodat er niets fout kon lopen. Zo zou ze een jaar de tijd hebben om ander werk te vinden.’ De werknemersdelegatie was aangenaam verrast en beloofde eraan mee te werken.
Gedurende dat jaar riep Keirse haar regelmatig bij zich. ‘In het begin bleef ze nors. Maar er begonnen dingen te veranderen. ‘Na driekwart jaar zag ik een heel ander mens tegenover me zitten. Ze had nog geen andere baan, maar het zou vast wel lukken. “Ik ben dankbaar voor de kans,” zei ze. Omdat ze nog altijd het liefste in het ziekenhuis zou willen blijven, maar wist dat het niet kon, vroeg ik haar: “Kunt ge me beloven dat je zo doorgaat als de laatste twee maanden?”’ Dat beloofde ze, ze bleef onder de strenge hoofdverpleegkundige werken en zo kon ze alsnog blijven.’
Keirse heeft in zijn carrière als ziekenhuisdirecteur wel mensen ontslagen, maar nooit zonder ze zelf te hebben gesproken. ‘En ik gaf altijd een kaartje met mijn telefoonnummer mee met de boodschap dat ze me konden bellen als ze het niet meer zagen zitten, ook ’s nachts of in het weekend. Zo heb ik honderden kaartjes uitgedeeld. Ik ben wel eens gebeld, maar er is nooit misbruik van gemaakt. En er is ook nooit iemand de vaart in gereden.’
CV Manu Keirse
Klinisch psycholoog Manu Keirse (1946) is een autoriteit in België en Nederland op het gebied van rouw, verdriet en de laatste levensfase. Hij schreef er vele boeken over, waarvan Helpen bij verlies en verdriet zijn bekendste is. Keirse was van 1999 tot 2003 kabinetschef (vergelijkbaar met staatsecretaris van Volksgezondheid in Nederland) en ontwikkelde toen een paar belangrijke wetten, zoals een wet die de rechten van patiënten beschrijft. Hij maakte ook de wet op de palliatieve zorg en het Zorgprogramma oncologie. Daardoor is de oncologische zorg sterk verbeterd doordat de verschillende specialismen beter moesten samenwerken. Zodoende is de overleving van kankerpatiënten in België aanmerkelijk verbeterd. Ook speelde hij een rol bij de aanpak van seksueel misbruik in de kerk in België. En hij is aanjager van Villa Rozerood, een ‘respijthuis’ waar zwaar zieke kinderen en hun familie even op adem kunnen komen.
De hoogste rang
Zijn eigenschappen komen samen in het verhaal dat hij vervolgens vertelt: zijn strengheid, zijn sensitiviteit, maar ook een rebelsheid als het gaat om iets dat hij belangrijk vindt. Het gaat over een tragisch incident waarin ouders, een landbouwersgezin, hun enige dochter verloren door een ernstige fout van het ziekenhuis. Keirse was net tien dagen aangesteld als directeur patiëntenzorg. ‘Het ging om een meisje van 22 jaar die op een vreselijke manier dood ging. ’s Avonds zei ik tegen de directeur, mijn baas: “De hoogste in rang moet zich vrijmaken om vanavond naar die ouders te gaan.”’ Maar de directeur wilde niet. Alles zou via een advocaat correct geregeld worden, er mocht verder geen ruchtbaarheid aan het incident gegeven worden. En iedereen die dat niet zou respecteren zou onmiddellijk worden ontslagen. Hij was onvermurwbaar.’ Daarop dacht Keirse: als de grote baas zijn verantwoordelijkheid niet neemt, moet ik het doen. Hij stapte in zijn auto en reed naar de ouders. ‘Ik heb vier uur in de woonkamer gezeten en kan het verdriet nu nog voelen. Het was 23 september 1983.’ Toen hij om kwart voor twaalf ’s avonds wilde vertrekken, zei de vader dat hij het apprecieerde dat tenminste iemand van de directie naar hen was toegekomen en hij vroeg wat zijn functie was. Keirse legde uit dat hij directeur zorg was en dus onder andere verantwoordelijk. Daarop deinsde de man achteruit. ‘Maar meneer Keirse, heb ik het goed verstaan? Zijt gij de aanvoerder van die bende moordenaars die ons enige kind heeft vermoord?’ Keirse antwoordde: ‘Meneer, zo zou u me eigenlijk kunnen noemen: de aanvoerder van de moordenaarsbende.’ Daarop vertrok Keirse. ‘Ik heb eerst zitten huilen in de auto en ben naar huis gereden.’ Vervolgens bezocht Keirse de ouders bij alle belangrijke dagen: de vooravond van Allerheiligen, de vooravond van Kerstmis, de vooravond van nieuwjaar, de verjaardag van hun dochter en de verjaardag van de dood van hun dochter. En bij dat laatste bezoek zei de vader: ‘Wat ons het meest heeft geholpen in de loop van dit jaar, is de zin die ge de eerste nacht hebt gesproken: “Zo kunt ge me eigenlijk noemen: de aanvoerder van de moordenaarsbende.” Met die ene zin hebt u al onze boosheid op uw schouders mee naar buiten genomen. U kon waarschijnlijk honderd redenen aanvoeren waarom u er niets aan kon doen, maar dat hebt u niet gedaan.’ Keirse begreep dat de vader gelijk had. Ook al was hij pas tien dagen directeur, het was zijn taak om de verantwoordelijkheid op zijn schouders te nemen. En of de algemeen directeur – de baas van Keirse – dat heeft geweten? Met een lachje: ‘Nee.’
Hoe kon het dat iedereen in de gezondheidszorg ‘ging lopen’ als het verdrietig werd
Rebel
Bij de vraag of hij een rebel is, breekt er een lach door op zijn gezicht. Verschillende mensen uit zijn omgeving hadden dat gezegd en het klopt wel, vindt hij. Hij had het al vroeg, al tijdens zijn middelbareschooljaren op het internaat. Keirse: ‘Ik heb zes jaar van mijn leven onschuldig in de gevangenis gezeten.’ Thuis klaagde hij er niet over, want het was het goedkoopste internaat van de omtrek en hij was al blij dat hij naar school kon. Maar hij voelde zich bijzonder eenzaam. Keirse zegt, met pauzes: ‘Ik heb het overleefd door mijn best te doen… om alle reglementen die er waren… te overtreden.’ Dat deed hij vooral om te kunnen lezen. Hij las overal en altijd. ‘We stonden gedurende een dag uren in de rij: ’s morgens als ze ons moesten wassen, in de rij voor de kapel, in de rij naar de eetzaal. Ik stond dan te lezen in een boek. Als mijn leraren woest riepen: “Doe dat boek dicht!” antwoordde ik: “Ik verrijk mijn geest.” Ik nam een zaklamp mee naar bed om onder de dekens door te kunnen lezen. De bewaker pakte die af, maar ik had een lamp in reserve. Ook die raakte ik kwijt. Later ging ik op het toilet zitten lezen. De bewaker beval me eruit te komen, ik weigerde, totdat ze op een dag het slot onklaar hadden gemaakt. Daarop verzon ik iets nieuws: ik klom via een klein venster van het toilet het dak op. En als ik me dan goed vasthield en tien meter door de dakgoot liep, kon ik lezen bij een straatlantaarn. Tot buurtbewoners dat ontdekten en ik weer werd gestraft.’
Vergeet nooit je afkomst
Na de middelbare school ging hij naar de universiteit. Aanvankelijk wilde hij rechten studeren, maar dat mocht niet van zijn ouders, want dat was ‘boven hun stand’. Daarom koos hij voor psychologie. Lachend: ‘Ze wisten niet wat dat was, dus dat mocht ik wel.’
Zijn moeder bracht hem naar de bushalte de eerste dag en ze zei: ‘Als ge eenmaal zo ver zijt… zo ver zijn we nog nooit geweest,’ – het was 129 kilometer, zo ver waren ze nog nooit van huis geweest – ‘Vergeet nooit vanwaar je komt. Alles wat je daar leert, leer dat toe te passen op de mensen die de kans niet gekregen hebben. Dát zal de kunst zijn.’ Dat is hij altijd is blijven doen: de wetenschappelijke kennis hanteerbaar en begrijpelijk te maken voor het brede publiek.
De universiteit was een van de mooiste periodes van zijn leven. Hij deed van alles naast zijn studie. Hij was betrokken bij de strijd voor de afsplitsing van de Leuvense universiteit tussen de Franstalige en Vlaamse studenten, wat vooral een klassenstrijd was om de universiteit betaalbaar te houden. En hij zat in het bestuur van de faculteitskring. ‘Tot die tijd verstrekten professoren nog geen syllabi met teksten bij hun colleges en moesten de studenten zelf aantekeningen maken,’ zegt Keirse. ‘We ijverden voor uitgeschreven nota’s voor een betaalbare prijs. Ik heb vier jaar onderhandeld met de professoren. We maakten op basis van onze nota’s zelf de tekst en na goedkeuring van de professor werd dat de cursus van de prof. Ik heb er verschillende geschreven. Zo leerde ik schrijven.’
Niet medeplichtig
Met de baas van het ziekenhuis waar hij directeur patiëntenzorg werd, boterde het niet en uiteindelijk zou Keirse om deze directeur ontslag nemen, na tweeëntwintig jaar in het ziekenhuis gewerkt te hebben. Keirse: ‘Ik viel rechtstreeks onder hem. Ik heb al die jaren al zijn boeken, teksten, artikelen en speeches geschreven. Maar ik vond hem immoreel. Ik maakte mee hoe hij over de loopbaan van mensen autoritaire, onheuse en onrechtvaardige beslissingen nam. Als ik voor hem zou blijven werken, was ik medeplichtig. Het was mijn lievelingsbaan, maar ik kon niet anders.’ De rector reageerde geschokt op het ontslag. Een jaar later zou deze directeur zelf worden ontslagen. ‘Had ik dat geweten,’ zei Keirse later tegen de rector, ‘dan had ik het nog een jaar uitgehouden.’ Maar de rector antwoordde: ‘Uw ontslag is de druppel geweest die bij iedereen de ogen heeft geopend.’
Respect
Op de suggestie dat hij misschien niet zoveel met gezag heeft, reageert hij scherp. ‘Pas op! Ik heb veel respect voor gezag! Voor die baas heb ik tweeëntwintig jaar lang hard gewerkt, alles voor hem geschreven, ik heb alles gedaan wat hij van me vroeg. Het laatste jaar dat mijn moeder leefde, had ik nauwelijks vrij kunnen nemen, vaak werkte ik in het weekend door en zelfs in de zomervakantie had ik vanwege een spoedgeval geen vrij gehad. Daarom wilde ik rond kerst twee weken vrij nemen om veel bij mijn moeder te kunnen zijn, want ze was ernstig ziek. Maar mijn baas riep mij bij zich. Hij moest een lezing houden op een belangrijke bijeenkomst van de regering over maatschappelijke aspecten van de medische technologie. Hij zei: “Manu, ik heb twee mensen aangesteld om die tekst voor mij te maken, maar ze hebben er niets van gebakken. De enige oplossing is dat gij de rede schrijft voor mij.” Ik zei dat ik niet kon, maar hij bleef aandringen, dus uiteindelijk ging ik toch met een wasmand vol literatuur naar een abdij, in de buurt van het huis van mijn ouders.’
Ik heb zes jaar van mijn leven onschuldig in de gevangenis gezeten
Keirse schreef de tekst, 25 bladzijden lang en achteraf hoorde ik dat de directeur uitgelaten was omdat hij veel lof kreeg over zijn speech. Maar een woord van dank kreeg hij nooit.
Waarom hij dat allemaal van deze directeur slikte? Het tekent Keirse dat hij dit verdroeg, het was ook min of meer afgesproken. Dat gebeurde toen de algemeen directeur Keirse vroeg om directeur patiëntenzorg te worden bij het ziekenhuis. Zo kon Keirse zijn ideeën over de zorg op grote schaal verspreiden. ‘Ik zei dat ik het wilde doen op twee voorwaarden. Ik wilde nooit met mijn bureau verhuizen naar het directiegebouw, waar het luxe was, goed gemeubileerd en met eigen parkeerplaats. Maar ik wilde in het centrum van het ziekenhuis blijven, ik wilde de patiënten en hun familie zien. Ik wilde zien met welke ogen mijn personeel ’s ochtends op het werk komt en hoe ze ’s avonds naar huis gaan. Anders merk ik pas te laat dat er problemen zijn ontstaan.’ De directeur had veel bezwaren. Wat als hij me nodig had? “Ik kan zeer snel lopen,” antwoordde ik. Toen zei hij dat ik dan maar in mijn kleine kamer moest blijven zitten, zonder koelkast met frisdranken. En ik zou nooit worden uitgenodigd op de feestjes van de directie.’ Het antwoord van Keirse luidde : ‘Dat is niet nodig, als jullie feestjes vieren, zal ik met patiënten praten, ik zal er wel iets uit leren.’
Je kunt naar school, maar zorg dat je slaagt, want anders moet je gaan werken in de gasfabriek
Verder wilde Keirse maandelijks drie dagen opleiding blijven geven, ook om voeling met de praktijk te houden. ‘Daar zult ge geen tijd voor hebben,’ antwoordde de directeur. Keirse antwoordde: ‘Ik zal er tijd voor maken.’
Keirse hield voet bij stuk en zou zijn bureau nooit verhuizen. Ook de baas hield voet bij stuk en nodigde hem nooit uit op feestjes, zelfs niet op het feest naar aanleiding van de speech. Keirse: ‘Ik was daar boos over, maar ben altijd correct blijven werken voor hem. Want zo kon ik veel bereiken voor patiënten. En hij heeft ook goede dingen gedaan. Ik wil mensen altijd op een correcte manier blijven zien.’ Dus hij hield vol, tot het na tweeëntwintig jaar echt genoeg was.
Kwetsbaar
Keirse kan streng en hard zijn als het om rechtvaardigheid gaat, maar hij is sensitief waar het rouwenden betreft. Als het ingewikkeld wordt op rouwgebied, dan luidt het advies: ga naar Manu Keirse. Maar een collega/vriend die hij al veertig jaar kent, zegt: ‘Ik heb hem nooit emotioneel gezien. Wel boos of verontwaardigd, maar niet kwetsbaar.’
‘Ik ben nochtans zeer kwetsbaar,’ reageert Keirse. ‘Maar ik zal niet huilen op een vergadering, ik zal het in mijn auto doen.’ Hij wil er anderen niet mee lastig vallen? ‘Ja, dat is het! Ik kan het verhaal van patiënten aanhoren en heb regelmatig de tranen in mijn ogen. Ook bij de ouders van de door een ziekenhuisfout overleden dochter was ik geëmotioneerd. Maar niet in hun huiskamer, want dan zou ik ze een schuldgevoel geven en zou ik ontkrachten wat ik daar moest doen: de boosheid op mijn schouders nemen.’
Waarom rouw?
En waarom hij zich gespecialiseerd heeft in rouw? Al jong leerde hij ermee omgaan toen een kind in de buurt door een ongeluk omkwam en hij en de andere kinderen goed werden opgevangen, zodat hij er tot op de dag van vandaag geen slechte herinneringen aan heeft overgehouden. Bovendien was hij misdienaar. ‘Als de pastoor naar een stervende moest gaan, had hij een misdienaar nodig met een bel en lantaarn. Dan belde hij ons.’ Want bij hen stond een van de weinige telefoontoestellen van het dorp, die zijn vader voor zijn werk nodig had. ‘Zo ben ik tientallen keren in de slaapkamers geweest tijdens het stervensuur.’ Op die manier raakte hij van kinds af aan bekend met rouw en verdriet. Later, toen hij ging werken in de gezondheidszorg, viel hem op hoe ‘iedereen gaat lopen als het verdrietig wordt’. Men is bang voor intens verdrietige situaties, terwijl je er juist dan moet zijn voor mensen, weet hij. Het werd een van zijn grote drijfveren: mensen beter leren omgaan met intens verdriet.
In het begin van zijn carrière was er nog niets over stervensbegeleiding bekend, de beroemde psychiater Elisabeth Kübler-Ross moest haar boek over rouwfases nog schrijven. Daarom begon hij te lezen over de Holocaust. Hij wilde weten waaruit de overlevers kracht hadden geput. De enige manier van overleven, zo leerde hij, is denken aan iets buiten jezelf. Je inzetten voor iets of iemand anders. ‘De mensen met een doel buiten zichzelf, iets waarvoor ze vechten, of iemand waarvoor ze er nog moesten zijn, overleefden. De mensen die alleen aan zichzelf dachten, zag je rap verschrompelen in het concentratiekamp.’ En dat is een van de belangrijkste inzichten op het gebied van rouw. Keirse leeft voor zijn werk en voor het menselijk contact. Maar hij is geen bourgondiër. Vrienden zeggen: hij geniet niet van de maaltijd, maar wel van het gesprek. Keirse lacht, omdat hij het herkent. ‘Mijn vrouw vraagt soms: wat hebt u gegeten? Dan zeg ik: ik kan u vertellen waarover we het hebben gehad, maar wat ik heb gegeten… geen idee!’
Foto: ID/Dieter Teleman