Lees verder
Karin Vermeulen, senior stafmedewerker COTAN.
Geertje Kindermans

‘Voor iedereen geldt dat naast persoonlijkheidskenmerken je achtergrond van invloed is op de carrière die je kiest. Als jongste uit een gezin met acht kinderen heb ik geen geijkte achtergrond voor een academicus. Mijn vader was bakker met een eigen bakkerij, mijn moeder werkte mee in het bedrijf. Vooral mijn vader heeft zijn kinderen altijd gestimuleerd om te studeren, aangezien hij zelf de kans niet had gekregen. Maar bijna niemand deed dat ook. Eén zus ging naar de kweekschool. En ik was de eerste die naar het vwo kon. En ik wist ook dat ik daarna wilde gaan studeren.

Hoewel ik prima cijfers had, durfde ik aanvankelijk de universiteit niet aan. Het leek me te hoog gegrepen. Mijn cijfers waren er goed genoeg voor, maar ik was negentien en onzeker. En vooral: ik had geen rolmodellen, niemand in de familie was me voorgegaan. Daarom koos ik voor de heao. Er was destijds – begin jaren ‘80 – veel werkloosheid, en een heao-opleiding bood goede baanperspectieven. Dat heeft zeker ook meegespeeld bij de keuze.

Die opleiding was pittig, ik heb er hard voor moeten werken. Daarna wilde ik doorstuderen, en ging ik alsnog naar de universiteit. Ik koos voor rechten, omdat ik daar op de heao een goede leraar voor had gehad, die theorie en casuïstiek heel levendig kon doceren. Tot mijn verbazing vond ik de universiteit helemaal niet zo moeilijk als ik had gedacht. Je moest je activiteiten wel plannen, maar dat ging me goed af. Ik moest constateren dat de universiteit veel beter bij me paste dan de heao.

Het roer om

Na mijn afstuderen ging ik werken op de juridische afdeling van een grote organisatie. Dat vond ik leuk en interessant, maar na een aantal jaar wist ik dat ik dit juridische werk niet de rest van mijn leven wilde blijven doen. En toen het er ook naar uitzag dat mijn man en ik kinderloos zouden blijven, besloot ik het roer flink om te gooien. Ik heb mijn baan opgezegd en besloot datgene te gaan doen wat ik écht wilde en waarvan ik het idee had dat het echt bij me paste. Ik ben psychologie gaan studeren. De studie was een schot in de roos. Ik ben cum laude afgestudeerd, maar dat hoeft niet in het stuk, want dat klinkt zo borstklopperig. En ondertussen raakte ik toch zwanger en kregen we een dochter.

Na mijn studie heb ik gezocht naar een promotieplaats. Dat lukte niet, misschien heb ik het niet lang genoeg geprobeerd. Uiteindelijk vond ik een tijdelijke baan als tutor aan de Erasmus Universiteit, bij het Instituut Psychologie.

Inmiddels werk ik al een aantal jaar voor de Commissie Testaangelegenheden (COTAN) van het NIP. Ik ondersteun de commissie, die zich vooral bezighoudt met het bevorderen van de kwaliteit van tests en toetsen en het gebruik daarvan in Nederland.

Ik ben tevreden over hoe mijn loopbaan is verlopen, maar het is best grillig gegaan. Als ik uit een academisch milieu was gekomen, was het waarschijnlijk anders gelopen, dan was ik wellicht meteen naar de universiteit gegaan en had ik eerder voor psychologie gekozen.

Dat ik met mijn achtergrond op de universiteit ben terechtgekomen, komt onder andere ook door het gebruik van de citotoets op mijn basisschool. Ik had die toets goed gemaakt en op basis daarvan kwam tussen mij, mijn ouders en de leerkracht op mijn basisschool het gesprek op gang over naar het vwo gaan om vervolgens te gaan studeren. Grappig om te bedenken dat het voor mijn dochter zo vanzelfsprekend is dat ze naar de universiteit gaat.

Te veel toetsen

De laatste jaren is er veel discussie over toetsing in het onderwijs. Er wordt heel veel getoetst en het voordeel van gestandaardiseerde meetinstrumenten is dat meer geobjectiveerde uitspraken kunnen worden gedaan over personen. Op grond van gestandaardiseerde testuitslagen kunnen personen ook beter met elkaar worden vergeleken. Maar er is ook een andere kant. Het is goed om kritisch na te blijven denken over toepassing van toetsing en tests in het onderwijs en dan met name over het doel van de toetsing. Het inzetten van toetsen en tests voor doelen waarvoor ze niet zijn bedoeld, zoals het rendement of “succes” van een school, is bijvoorbeeld problematisch. Op de middelbare school van mijn dochter werd er bijvoorbeeld in het laatste schooljaar amper meer nieuwe stof gedoceerd, maar was men voortdurend bezig met de voorbereiding op examens. Leerlingen werden actief gestimuleerd om trainingen te volgen voor het centraal examen. Al dat oefenen voor examens – en toetsen en tests in het algemeen – beïnvloedt natuurlijk het resultaat van de toetsing. Je wilt weten of een leerling een bepaald niveau heeft bereikt en niet wie het beste de tips and tricks onder de knie heeft. En als veel leerlingen vooraf oefenen in het afleggen van de test, worden degenen benadeeld die niet geoefend hebben op de test.

Er gaan steeds meer scholieren naar het hoger onderwijs en van de jongvolwassenen in Nederland heeft bijna de helft een hoger-onderwijs-diploma. Dat is een mooie ontwikkeling, maar deze grotere populatie hoger opgeleiden leidt er ook toe dat de behoefte aan gestandaardiseerde tests bij sollicitaties is toegenomen. Want selectie is en blijft – of we dat nu prettig vinden of niet – een niet uit onze maatschappij weg te denken mechanisme.’

 

Fotografie: Stijn Rademaker