Log in
Neurowetenschappelijk onderzoek is hot. Onderzoekers willen hun bevindingen als eerste publiceren, wereldwijd stoppen overheden veel geld in ambitieuze projecten. Maar wat is de praktische betekenis van al dat onderzoek? Vervallen we niet in neurorealisme als we iets pas denken te begrijpen zodra er een neurowetenschappelijk verhaal over is te vertellen? Gaat alle aandacht voor de hersenen niet ten koste van aandacht voor omgevingsfactoren? Op het congres ‘Neurowetenschappen en de GGz-praktijk’, dat auteur Max van der Linden en Lemion samen organiseerden, heerst een positieve, maar kritische stemming.
Annemarie Huiberts

Een bescheiden groep van zo’n dertig hulpverleners, voornamelijk psychiaters, heeft zich op 22 november in congrescentrum De Werelt in Lunteren verzameld. Max van der Linden blijkt een strenge dagvoorzitter: met uitzondering van de laatste eindigen alle lezingen stipt op tijd. Als docent geschiedenis aan de UvA en hoofdauteur van het boek Hersenwerk. Neurowetenschappen in de 21e eeuw is hij een expert op het gebied van de geschiedenis van E de neurowetenschappen. In zijn openingslezing vertelt hij dat een neurowetenschappelijke doorbraak altijd kan rekenen op veel aandacht: ‘Onderzoekers storten zich er massaal op, politici gaan op zoek naar toepassingen en kunstenaars geven uiting aan hun angst over de groeiende technologische mogelijkheden.’

Als voorbeeld noemt Van der Linden een experiment uit 1954 waarin een rat op een hendeltje bleef drukken als hij daardoor via een in zijn brein geplaatste elektrode een bepaald hersengebied, het septum, kon stimuleren. De jacht op de aan-uit-knop van gedrag werd geopend, maar niet gevonden. In de jaren negentig