Een belangrijk uitgangspunt van ons onderzoek is het idee van de empirische cyclus. Adriaan de Groot stelde bijvoorbeeld in zijn standaardwerk Methodologie uit 1961 dat onderzoek vaak begint met observeren wat er in de werkelijkheid gebeurt. Op basis hiervan formuleren we algemene veronderstellingen. Die veronderstellingen gaan we onderzoeken. Eerst exploratief. En daarna door het opstellen en toetsen van specifieke hypotheses. We concluderen of onze ideeën standhouden of ontkracht worden. En vervolgens gaan we weer observeren, veronderstellingen et cetera opbouwen om preciezere inzichten te krijgen.
Een probleem in ons hedendaagse onderzoek is dat we vaak het exploratieve observeren en tentatief omgaan met algemene veronderstellingen overslaan. Als je bijvoorbeeld bij de Faculteit Sociale Wetenschappen van de Universiteit Utrecht je onderzoek aanmeldt, is de eerste inhoudelijke vraag wat je hypothese is. Hypothese-toetsend onderzoek moet het doel zijn.
Maar vaak weten we het nog niet. Zijn onze ideeën voorlopige assumpties. En dan laten we ons toch verleiden om de fuik in te zwemmen van het doen van hypothese-toetsend onderzoek. Toen ik bijvoorbeeld de aanvraag indiende voor mijn vici-beurs (een grote subsidie van nwo), had ik een hele zomer zitten bikkelen om in totaal twintig experimenten te bedenken, waar zes onderzoekers voor vijf jaar onderzoek naar zouden kunnen doen. Er stond geen enkele andere methode in het onderzoekvoorstel.
Hypotheses opstellen en toetsen is fantastisch en heel belangrijk. En wetenschap is zeker geen postmodern verschijnsel waarin geen waarheid te ontdekken valt. Maar het negeren van het voorlopige van onze ideeën, en geen aandacht besteden aan exploratieve studies, is niet goed. We zijn dan niet bezig met een empirische cyclus, maar met een empirische pizzapunt: slechts een klein gedeelte van de beschikbare methoden wordt gebruikt.
Het feit dat sommige studies in de psychologie niet goed repliceren heeft hier, denk ik, mee te maken. We noemen te snel iets een theorie, denken te snel een hypothese op te kunnen stellen. Daarom is slow science zo belangrijk, echt de tijd nemen voor een robuust onderzoeksprogramma. Wat dat betreft vind ik het gedeeltelijk werken bij Rechten een verademing. Als je daar je onderzoek aanmeldt, wordt allereerst gevraagd of je kwalitatief of kwantitatief onderzoek wilt doen, en wat de onderbouwing is van je onderzoeksmethode.
Door nieuwsgierigheid gedreven onderzoek is goed, heel goed. Maar bij die nieuwsgierigheid hoort ook achterhalen hoe goed je ideeën standhouden in de praktijk. En wat je leert en welke nuances op je oorspronkelijke inzichten je opdoet in die praktijk.
En niet alleen maar onmiddellijk praktisch relevant onderzoek willen doen, hoort eveneens bij het volwassen wetenschapsbedrijf. En dat hoef je niet in je eentje te doen. Daarom is team science zo prettig. Waar jezelf minder goed in bent, of niet aan toekomt, vul je aan met collega’s die jouw minder sterke kanten aanvullen met hun sterke kanten. Als team sta je sterk, ook in de psychologie.
Foto: Stijn Rademaker