Lees verder
Soms geloven mensen dat anderen zich in een geheime overeenkomst hebben verenigd om een kwaadaardig doel te bereiken. En dat terwijl het bewijs voor dit geloof niet erg sterk, niet logisch, en soms erg vergezocht of zelfs ridicuul is. Zoals ik in mijn laatste boek Elkaar eerlijk behandelen uitleg, richten deze gedachten zich vaak op complotten waarin machtige personen uit de elite in het geheim zouden samenwerken om afschuwelijke doelen te bereiken die nadelige gevolgen hebben voor het openbare leven.
Kees van den Bos

Een zekere mate van scepsis in wat machthebbers doen is vaak erg verstandig, en kan helpen om belangrijke gebeurtenissen in de wereld te verklaren, waaronder politieke kwesties. Maar onterecht geloof in geheime complotten kan het goed functioneren van samenlevingen in de weg staan. Dat kan tot extremisme en geweld inspireren en gevaarlijke gevolgen hebben voor de publieke en persoonlijke gezondheid, het democratisch burgerschap en goede relaties tussen groepen.

Karen Douglas van de Universiteit van Kent maakt aannemelijk dat drie motieven een belangrijke rol spelen in waarom mensen zich aangetrokken kunnen voelen tot complotdenken. Een eerste motief is epistemologisch van aard: mensen maken iets mee (zoals de coronacrisis) en vragen zich af wat er precies gebeurt en hoe zij dit moeten duiden. Een tweede motief hangt hier vaak mee samen en is existentieel van aard: we vragen ons af of we veilig en geborgen zijn in onze wereld. Het derde motief richt zich op sociale identificatie: je wilt je goed voelen over jezelf en de groepen waartoe je behoort.

De eerste twee motieven vallen vaak op en vaak richten wij ons hierop wanneer we mensen in onze omgeving trachten te overreden af te zien van complotdenken. We komen met tegenargumenten en proberen mensen te overtuigen dat ze zich niet angstig hoeven te voelen. Maar een dergelijke aanpak werkt vaak niet, onder meer omdat complotdenken zo ‘lekker’ is. Zoals Jan-Willem van Prooijen van de Vrije Universiteit aantoont, kan het bijzonder aantrekkelijk zijn te denken te weten dat jij onderdeel uitmaakt van een kleine groep die de waarheid heeft ontdekt. Alle anderen die daar niet in geloven zijn dommer dan jullie, en dat maakt dat je je meer geborgen denkt te weten.

Wat soms beter kan werken is om naar de persoon in jouw omgeving aan te geven dat jullie het er wellicht over eens moeten zijn dat jullie het oneens zijn, maar dat je je er wel blijft voor de persoon in kwestie: ‘Ik blijf wel je broer, je zus, vriend of vriendin, collega et cetera.’ Wanneer dan na verloop van tijd blijkt dat die nieuwe groep toch niet zaligmakend was, niet de volledige waarheid in pacht had, en wellicht niet alleen maar door nobele motieven werd gedreven, gaan mensen waarschijnlijk op zoek naar andere bronnen van identificatie. Het in stand gehouden contact kan dan hopelijk weer verstevigd worden.

Dus focussen op er voor elkaar zijn, zeker op de lange termijn, kan verstandig zijn en goed uitpakken.

Foto: Stijn Rademaker