Lees verder
Laatst zat ik vol ongeduld achter het stuur te wachten voor een rood stoplicht. Geïrriteerd keek ik wat om me heen. En toen ineens gebeurde het. Ik kreeg nauwelijks lucht, mijn handen begonnen te trillen en mijn hart klopte als een bezetene. Daar. Daar liep mijn vader. Hetzelfde grijs-witte kapsel, zo’n zandkleurige corduroy broek die een aantal decennia geleden in de mode moet zijn geweest, en een bruin leren jack. Alleen het loopje klopte niet. Het was maar goed dat mijn vader geen carrière als koorddanser had geambieerd, want zijn evenwichtsgevoel was even goed ontwikkeld als het klimvermogen van een varken. Hij had daardoor altijd een ietwat zwalkend loopje. Dat had deze man op straat zeker niet. En het kon mijn vader ook helemaal niet zijn. Mijn vader is namelijk al ruim elf jaar dood.
Angélique Cramer

Toen ik me dat binnen een paar seconden realiseerde, voelde het zo gek. Alsof ik voor het eerst hoorde dat mijn vader dood is. Gek is dat, verdriet dat al zo oud is, deels gesleten lijkt, maar dat ineens zo rauw en nieuw kan aanvoelen als toen dat net mijn nieuwe werkelijkheid was, op 5 maart 2008. Misschien kwam het gemis die dag ook zo hard binnen omdat ik me met het ouder worden realiseer dat ik nog meer op hem lijk dan ik dacht.

Mijn vader was zeer gehecht aan persoonlijke vrijheid. Als jongeman droomde hij van een carrière als pianist, beetje spelen in cafés, zelf bepalen waar en wanneer. Hij werd uiteindelijk accountant – tikje minder bohemien – maar wel als eigen baas: in loondienst zijn was niets voor hem. Hij had een grondige hekel aan alles dat zijn vrijheid en plannen in de weg stond: ja, ook rode stoplichten, en medeweggebruikers die niet snel genoeg opzij gingen. ‘Allemaal opzij, Cramer komt eraan,’ grapten we dan. Later werd die grap over mij gemaakt.

Het curieuze was dat mijn vader ook een zeer gestructureerd leven leidde. Hij werd bijvoorbeeld lichtelijk zenuwachtig tijdens de zomervakanties in Zuid- Frankrijk als we om twaalf uur niet meteen kwamen aanrennen als hij riep ‘De bar is geopend!’ Curieus omdat ik diezelfde persoonlijke vrijheid ook nastreef maar misschien juist daardoor zo’n ontzettende hekel heb aan structuur. Ik val ten prooi aan een lichte existentiële crisis als er in een week teveel moetjes zijn waar ik zelf bar weinig over te zeggen heb. In mijn ideale scenario kan ik gaan en staan waar ik wil. Da’s vrijheid. Toch?

Ik ken meer mensen zoals mijn vader: ze voelen zich vrij terwijl ze een vrij gestructureerd leven leiden. Vergis ik me misschien? Schuilt er juist vrijheid in het zorgvuldig plannen van je leven? Zit vrijheid uiteindelijk vooral in je hoofd, is het vooral een gevoel, en kan je dat gevoel pas ervaren wanneer je de chaos van het dagelijks leven ‘weg structureert’? Ik zou er alles voor over hebben deze kwestie eens met mijn vader te bespreken, met ons gebruikelijke glas rosé en een te groot stuk camembert.

 

Fotografie: Stijn Rademaker