Lees verder
‘Of er is één psychologie, of er is er geen’ (Duijker, 1959)*
Prof. dr. Rudolf Ponds

Zo voelen wij ons klinisch neuropsychologen vaak. Al jaren krijgen we de volle aandacht in de media. Hersenen zijn hot! Krant, radio, televisie, er gaat geen dag voorbij zonder dat er aandacht is voor hersenonderzoek. Wie herinnert zich niet de inspirerende optredens van collega Erik Scherder bij  het afgelopen jaar. Meerdere patiënten (!) gaven mij daarna te kennen dat ik een erg mooi, maar vast ook heel moeilijk vak had. En dan de studenten, ze blijven maar komen. Neuropsychologie is al jarenlang een van populairste afstudeerrichtingen en wordt mede daarom gekoesterd door de faculteiten psychologie.

Ook onze collega-psychologen vinden ons vak machtig mooi. Onderzoek dat een link legt tussen hersenen en gedrag, emoties en gedachten, wordt voor vol aangezien. Het is nog niet lang geleden dat gedragstherapeuten trots verkondigden dat uit hersenonderzoek was gebleken dat hun therapeutische interventies bij angstpatiënten daadwerkelijk leidde tot functionele veranderingen in de amygdalakern. Waar anders zou ik zeggen? De impliciete boodschap was natuurlijk dat de werkzaamheid van cognitieve gedragstherapie nu ‘echt’ was bewezen. In het septembernummer van de ­‑­ Monitor* konden we lezen dat we door het in kaart brengen van de individuele hersenreactiviteit op angststimuli beter gaan voorspellen welke interventie het meest effectief is bij patiënten met angststoornissen. Dito voor depressies en andere vormen van psychopathologie.

Ik word altijd even enthousiast als bezorgd over dergelijke berichten. Enthousiast omdat het ook werkelijk boeiend is om de hersenen te ontrafelen. Bezorgd omdat de onderzoekers vaak grote beloftes doen over de betekenis van de onderzoeksbevindingen voor de klinische praktijk (en daarmee en passant ook veel onderzoeksgelden claimen). Net als bij kankeronderzoek kent het hersenonderzoek inmiddels ook een lange lijst van nooit ingeloste claims. Onze kennis over de hersenen en gedrag is enorm toegenomen, maar dit heeft feitelijk in de behandelkamer nog weinig verandering gebracht.

Dat is ook niet zo vreemd, gezien de complexiteit van de problemen waar wij doorgaans mee van doen hebben. Als een ontredderde echtgenoot maar niet kan begrijpen waarom haar man na zijn hersenletsel zo afstandelijk en prikkelbaar is geworden, kan ik dat uitleggen aan de hand van een hersen-gedragmodel. En als ik de schade letterlijk aanwijs op een hersenscan, kan dat verhelderend en overtuigend zijn. Beslist belangrijk, maar daarna begint het ‘echte werk’. In hoeverre kan ik de patiënt nog inzicht geven in zijn gedrag, of nog liever, zelf zijn gedrag laten bijsturen? Hoe leer ik de partner zo te reageren dat er zo min mogelijk irritaties ontstaan bij haar aangedane echtgenoot? En hoe help ik haar bij de moeilijke afweging of haar man met zijn korte lontje nog wel in het gezin met jonge kinderen kan blijven?

Dan ben ik bezig met die ‘ene psychologie’ waar Duijker over schreef – namelijk die van het begrijpen en veranderen van het menselijke gedrag. Dat wij neuropsychologen daarbij heel dicht in en op de motor van al het menselijk gedrag zitten, maakt het niet anders.

*http://tinyurl.com/h9epbuy

* Duijker, H.C.J. (1959). Nomenclatuur en systematiek der psychologie. Nederlands Tijdschrift voor de Psychologie en haar Grensgebieden, 14, 172-204. Citaat p.181.