Lees verder
Een bepaalde variant van het serotonine-transportergen maakt mensen gevoeliger voor stress. Het mechanisme hierachter blijkt een versterkte communicatie tussen het angstcentrum in het brein, de amandelkern, en de hersenstam.
Annemarie Huiberts

Het serotonine transporter gen heeft twee varianten – een korte en een lange variant. De korte variant verhoogt het risico op stressgerelateerde stoornissen. Om dit verband te onderzoeken, lieten Nijmeegse wetenschappers 103 mannen in een fMRI-scanner kijken naar vierkantjes die mogelijk een elektrische schok voorspelden. Ze vergeleken de angstreactie van de mannen die geen drager waren van de korte variant (genotype LL) met de reactie van de mannen die wel drager waren (genotype LK of KK). In afwachting van de schok liet de hartslag van dragers van de korte variant een grotere daling zien. Dit duidt op een sterkere bevriesreactie. Tegelijkertijd nam bij dragers van de korte variant de communicatie tussen de amandelkern en hersenstam toe.

Tijdens een vervolgexperiment zagen de onderzoekers eenzelfde versterkte angstreactie bij ratten met een uitgeschakeld serotonine-transportergen. Bij de dieren konden de onderzoekers de precieze hersencellen lokaliseren die hiervoor verantwoordelijk waren. De ‘boosdoeners’ bleken een bepaald type cellen in de centrale amandelkern, die in verbinding staan met het hersenstamgebied dat de bevriesreactie aanstuurt.Een sterkere bevriesreactie betekent een sterkere focus op bedreigende stimuli. Hoewel zo’n negatieve aandachtsbias uiteindelijk kan resulteren in stressgerelateerde stoornissen, was deze evolutionair gezien blijkbaar nuttig. Want maar liefst 70% van de mensen is drager van de korte variant van het serotoninetransportergen. Als het spannend wordt, reageert de meerderheid van de mensen dus een beetje als een angsthaas en een flinke minderheid als onverschrokken ijskonijn.

Bron: Schipper, P. et al. (2019). The association between serotonin transporter availability and the neural correlates of fear bradycardia. Proceedings of the National Academy of Sciences. doi: 10.1073/pnas.1904843116