Lees verder
Vrijwel iedereen, ook de minst verlegen mensen, is geneigd in een gesprek de blik geregeld af te wenden van de gesprekspartner en het oogcontact tijdelijk te verbreken.
Else de Jonge

Dat zou erop kunnen duiden dat gelijktijdig iemand aankijken en woorden bedenken en verbaliseren – ogenschijnlijk twee gescheiden processen – onderling interfereren. Onderzoekers aan de universiteit van Kyoto stellen dat dit inderdaad het geval is: mensen zouden, om oogcontact te maken en woorden te vormen, uit eenzelfde cognitieve bron putten en het wegdraaien van de ogen tijdens een gesprek is een kwestie van eectief omgaan met die bron.

Om hun hypothese te toetsen lieten ze mensen naar een computerscherm kijken waarop een woord verscheen: ‘bal’, ‘bijl’ of ‘stoel’ bijvoorbeeld. De deelnemers kregen als opdracht bij deze woorden steeds werkwoorden te bedenken en uit te spreken, in dit voorbeeld kunnen dat ‘gooien’, ‘hakken’ of ‘zitten’ zijn. De gegeven woorden namen gaande de opdracht toe in abstractie. Boven de woorden was steeds een menselijk gezicht te zien waarmee de deelnemers oogcontact moesten maken.

Naarmate het experiment vorderde, wendden de deelnemers hun blik vaker af. Keek het gezicht op het scherm de deelnemer niet aan, dan bleef de laatste wel kijken. Blijkbaar is de afwezigheid van oogcontact een voorwaarde om zich volledig te kunnen wijden aan een cognitieve inspanning, of dat nu een taalspelletje is of een gesprek. (EdJ)

Bron: Kajimura, S. et al. (2016). When we cannot speak: Eye contact disrupts resources available to cognitive control processes during verb generation. Cognition. doi.org/10.1016/j.cognition.2016.10.002