De vraag naar de effectiviteit van psychotherapie wordt meestal beantwoord aan de hand van statistische uitkomstmaten die voor een leek lastig te interpreteren zijn. Voor het response[1]percentage, het percentage patiënten bij wie een therapie aanslaat, geldt dit bezwaar niet. Bovendien maakt deze uitkomstmaat een vergelijking tussen verschillende stoornissen mogelijk. Daarom besloot het onderzoeksteam achter MetaPsy, een internationaal project onder leiding van Pim Cuijpers, een overzicht te maken van de responsepercentages van acht veelvoorkomende stoornissen (depressie, sociale angst, paniek, gegeneraliseerde angst, fobie, PTSS, dwang en borderlineproblematiek). De onderzoekers beschouwden een therapie als succesvol als na afloop het aantal symptomen was gehalveerd.
Depressies blijken, met een gemiddeld responsepercentage van 42%, het best behandelbaar, de borderline persoonlijkheidsstoornis (BPS) scoort met 24% het slechtst. De percentages van de andere stoornissen schommelen tussen 32 en 39%. Bij alle stoornissen, met uitzondering van bps, lag het responsepercentage van de behandelde groepen significant hoger dan het responsepercentage van de controlegroepen (wachtlijst, care as usual, of placebopil). Therapie is dus nuttig, maar niet voor iedereen. Ruim de helft van de patiënten is na een eerste behandeling onvoldoende opgeknapt, en zal verder behandeld moeten worden, hetzij met een andere vorm van psychotherapie, hetzij met medicatie. Over de effectiviteit van zulke gecombineerde behandeltrajecten is nog weinig bekend.
Bron: Cuijpers, P. et al. (2024). Absolute and relative outcomes of psychotherapies for eight mental disorders: a systematic review and meta-analysis. World Psychiatry, 23, 267-275
Beeld: Shutterstock