Oskar Pfister (1873-1956), predikant te Zürich, was de even loyale als gewaardeerde, levenslange vriend van de Freud-familie. Zijn briefwisseling met Sigmund Freud geeft een prachtige inkijk in die vriendschap en in hun discussies over religie, liefde en psychoanalyse. Pfister schreef een omvangrijk oeuvre ten dienste van de psychoanalyse en religie, met als oogmerk bevrijding van de capaciteit om lief te hebben.
In 1983 riepen de American Psychiatric Association (APA) en de voorloper van de Association of Professional Chaplains samen de Oskar Pfister Award in het leven. Het is dé internationale prijs voor degenen die zich verdienstelijk hebben gemaakt op het specifieke terrein van psychiatrie en religie, en het stemde me dan ook nederig toen ik vorig jaar deze onderscheiding mocht ontvangen, tijdens het jaarlijkse congres van de American Psychiatric Association in New York.
Bij de prijs kwam de eervolle uitnodiging een lezing te geven. Mijn thema was de religiositeitskloof, die in de jaren tachtig van de vorige eeuw de nodige polemiek veroorzaakte. Ik heb geprobeerd die ontwikkeling zichtbaar te maken in fasen, waarin ik zelf geparticipeerd heb. Maar ik begon mijn lezing met een anekdote van eigen bodem, die ik hier in herinnering roep.
In 1980 vierde de Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie haar vijftigjarig bestaan. Alan Bergin, auteur van het bekende Handbook of psychotherapy and behavioral change, was uitgenodigd als hoofdspreker. Hij had met onderzoek laten zien dat psychotherapie effectief is, wat was geschikter om het over te hebben op dit verjaardagsfeestje? Kennelijk wist men niet – of het was in de voorbereiding niet aan bod gekomen – dat Bergin juist ook onderzoek deed naar religie en waarden, en de religiositeitskloof in psychotherapie. In 1983 zou hij de eerste meta-analyse van betekenis hierover publiceren, waarin hij liet zien dat er een overwegend positieve correlatie is tussen religie en mentale gezondheid. Daarmee zette hij voor jaren de toon. In 1998 ontving hij de Oskar Pfister Award.
De Vereniging voor Psychotherapie reageerde in 1980 nog aanmerkelijk minder enthousiast. In De Psycholoog (1980, 15/9, 516-517) beschreef Hilde de Haan het tumult dat Bergins lezing veroorzaakte onder de kop ‘Een bedorven verjaarspartij’. Een paard van Troje werd Bergin, die Mormoon was, genoemd. ‘Veel belangrijker dan het beheersen van welke therapeutische technieken dan ook’, schrijft De Haan, ‘vindt Bergin dat de therapeut morele en vooral religieuze waarden aanhangt.’ En ze citeert onder meer: ‘…self-worth depends on one’s relationship to God, not evaluations by peers and professionals’. En ‘…guilt, suffering and restitution are essential ingredients of change’.
Woedend was de zaal, maar voordat de discussie werkelijk kon beginnen ‘stond de borrel klaar’.
Die polemiek was kenmerkend voor de jaren tachtig en negentig. Vandaag zijn we veel meer beland in een fase van constructieve samenwerking, zoals naar voren komt uit de multidisciplinaire samenwerking die geleid heeft tot de totstandkoming van de Akwa zorgstandaard Zingeving in de psychische hulpverlening (GGZ Standaarden). Een van de kernaanbevelingen daaruit luidt: ‘Werk samen, stem af met of verwijs door naar andere professionals die ‘zingevingszorg’ bieden, zoals ervaringsdeskundigen, geestelijk verzorgers en vaktherapeuten of levensbeschouwelijke organisaties. Verwijs de patiënt door als je zelf tegen grenzen aanloopt.’