Lees verder
Jeffrey Roelofs

Het internet biedt een schat aan informatie, maar brengt ook risico’s met zich mee. Dat ondervond puber Daan ook. Daan had in een melige bui een filmpje van zichzelf gemaakt waarin hij met veel overdreven bewegingen danst. Hij stuurt zijn filmpje door naar een vriend. Die moet erom lachen en plaatst het op zijn Facebookpagina, met de opmerking erbij dat Daan homo zou zijn. De volgende dag wordt Daan uitgelachen op school. Het filmpje kan een eigen leven gaan leiden op internet en als hij pech heeft, wordt Daan er de rest van het schooljaar mee gepest. De laatste jaren is internet een platform geworden voor pestgedrag, ook wel cyberpesten genoemd. Informatie wordt eenvoudig via sociale media geplaatst, gedeeld en weer verder verspreid. En als iets eenmaal op internet staat, zie het er dan maar weer eens vanaf te krijgen.

Pestprotocol in de la
De noodzaak om iets te doen tegen pesten in het algemeen is duidelijk. Diverse berichten uit de media over incidenten met gepeste kinderen hebben zelfs de politiek wakker geschud: scholen moeten verplicht iets tegen pesten doen. De Tweede Kamer is positief gestemd over een antipestwet. Begrijpelijk, maar lossen we de problemen op door de verantwoordelijkheid nu bij de scholen te leggen? Moeten ouders niet worden betrokken? En de pesters en gepeste kinderen zelf? Hoe dan? Er zijn diverse pestprogramma’s ontwikkeld, maar er is maar heel weinig onderzoek dat laat zien dat ze ook echt werken. Elke school heeft een pestprotocol in de la, maar of dit effectief werkt weten we niet. Het is simpelweg nooit onderzocht. Ook in de hulpverlening worden kinderen en jongeren begeleid die zijn gepest of nog steeds gepest worden. Op welke manier kunnen hulpverleners en scholen samenwerken? In hoeverre is cyberpesten een zaak van politie en justitie? Wat kunnen zij voor een gepest kind betekenen? Met deze vragen in mijn hoofd liet ik me bijpraten.
Cyberpesten verwijst naar pesten via het internet of de mobiele telefoon, waarbij er sprake moet zijn van een bepaalde intentie om de ander herhaaldelijk schade toe te brengen. De dader is daarbij machtiger dan het slachtoffer. Sander Veenstra van de Hogeschool Leeuwarden gaf in zijn presentatie over cyberpesten aan dat bovenstaande definitie onvolledig is. Veenstra pleit voor toevoeging van de beleving van pesten in de definitie van cyberpesten. Pas als een kind aangeeft dat bepaalde pestvormen als vervelend ervaren worden, dan is er sprake van cyberpesten. Rekening houdend met deze toevoeging liep het aantal pestslachtoffers in zijn onderzoek onder 6500 leerlingen van de hoogste groepen van de basischool en de onderbouw van het voortgezet onderwijs, terug van 27 naar 9 procent. Vooral meisjes uit de onderbouw vmbo lopen het grootste risico om gepest te worden. Een kleine 4 procent van de kinderen uit het onderzoek omschrijft zichzelf als dader. Cyberpesten komt minder vaak voor dan offline pesten, maar het gaat vaak samen en vindt veelal plaats binnen de context van bestaande persoonlijke relaties.

Grooming en sexting
Er zijn diverse vormen van cyberpesten, zoals ‘bezemen’ (kopiëren en plakken van foto’s van personen in zelfgemaakte filmpjes met grove teksten), bedreigen, ‘grooming’ (benaderen en verleiden van minderjarigen met als doel seksueel misbruik) en ‘sexting’ (het versturen van seksueel getinte berichten of uitdagende (naakt)foto’s). In haar presentatie ging Solange Jacobsen van de landelijke expertgroep Digikids in op wat wel en wat niet mag op internet. Veel kinderen zijn aangemeld bij sociale media zoals Facebook. De profielfoto’s die zij plaatsen kunnen eenvoudig door anderen worden opgeslagen en bewerkt, om vervolgens opnieuw verspreid te worden. Het portretrecht is in dit geval beperkt en een rechter zal een belangenafweging moeten maken als het gaat om belediging, laster of smaad.
Volgens Veenstra is het niet alleen voor jongeren van cruciaal belang om aanwezig te zijn in de virtuele wereld, ook autoriteiten moeten er te vinden zijn. In het populaire ‘habbo-hotel’ bevindt zich bijvoorbeeld een virtueel politiebureau waar kinderen alles kwijt kunnen en deze mogelijkheid wordt goed benut. Ook op Vraag het de politie kunnen kinderen chatten met een medewerker van de politie.
Jong geleerd is oud gedaan. Volgens Remco Pijpers, directeur van stichting Mijn Kind Online, moeten kinderen wegwijs worden gemaakt op internet. Hij pleit ervoor dat kinderen digitaal burgerschap aangeleerd krijgen. Door op een positieve en constructieve manier aandacht te besteden aan het online sociale domein van kinderen, kan cyberpesten bespreekbaar worden gemaakt in de klas. Zo kan een docent een les besteden aan online humor om een discussie te krijgen met de leerlingen over waar de grens ligt. Ook op It’s up to you is een interessante film te zien die gebruikt kan worden in de klas. In dit filmpje wordt een voorbeeld van cyberpesten getoond en leerlingen kunnen steeds opnieuw keuzes maken wat de leerlingen in het filmpje moeten doen. Met 144 scenario’s kan het filmpje op allerlei manier aflopen en biedt het vooral gelegenheid om de discussie over cyberpesten te voeren. In het geval van Daan kan bijvoorbeeld de vraag worden gesteld hoeveel leerlingen het filmpje ook op Facebook zouden plaatsen, of juist waarom niet. Het is belangrijk om op een creatieve wijze en met humor leerlingen bewust te maken van internet en cyberpesten.

Online excuses
Mediacoach Klaartje Schüngel ging in op hoe cyberpesten aan te pakken is binnen het onderwijs. Haar aanpak was praktisch van aard en bestond uit het innemen van een duidelijk standpunt door school ten aanzien van (cyber)pesten. Het is belangrijk om zowel de ouders van het slachtoffer als van de dader in te lichten en er wordt steun georganiseerd door vrienden en vriendinnen van het slachtoffer. Vervolgens vindt een gesprek plaats tussen slachtoffer en dader en tussen slachtoffer en klasgenoten. De dader wordt gevraagd om online excuses aan te bieden en er wordt besproken wat gedaan kan worden om het slachtoffer te helpen.
Pesten is een actueel onderwerp en deze dag sloot goed aan bij de actualiteit. De interactie tussen sprekers en publiek (voornamelijk uit het onderwijs) maakte de lezingen levendig. De nadruk lag dan ook erg op wat scholen kunnen doen aan cyberpesten, terwijl het ook van groot belang is dat ouders van kinderen een rol spelen als het gaat om het ontwikkelen van digitaal burgerschap bij kinderen. Het viel me op dat er weinig aandacht was voor wetenschappelijk onderzoek. De aanbevelingen van de sprekers spraken tot de verbeelding, maar missen duidelijk een wetenschappelijke basis. Toch was het al met al een leerzame dag met veel praktische handreikingen voor mensen uit het onderwijsveld. De toekomst zal moeten uitwijzen of al deze handreikingen daadwerkelijk effectief zijn in het verminderen van pestgedrag.

Over de auteur
Dr. Jeffrey Roelofs is verbonden aan de Universiteit Maastricht en de Riagg Maastricht afdeling kinderen en jeugd.
E-mail: j.roelofs@maastrichtuniversity.nl