Binnen de opleidingen sociale wetenschappen is de aandacht voor reflectie over fundamentele vraagstukken geminimaliseerd. De meeste docenten zijn er niet meer voor geëquipeerd, en de meeste studenten zijn er niet in geïnteresseerd. Ze bestaan echter nog wel: tegendraadse wetenschappers die het aloude ‘leren denken’ beschouwen als essentieel onderdeel van de wetenschappelijke vorming. Ruud Abma is één van hen.
Wie een boek tegen de tijdgeest in schrijft, moet wel bezield zijn. En dat blijkt: Abma heeft een missie. Al sinds 2003 verzorgt hij aan de Universiteit Utrecht de cursus ‘Over de grenzen van disciplines’. Overtuigd als hij is van het belang van ‘institutionele reflectie’, wil hij niet alleen studenten inspireren, maar ook vakbeoefenaren. Hij kiest ervoor dit omvangrijke terrein te presenteren aan de hand van een drietal thema’s. Het eerste thema – de plaats van de sociale wetenschappen tussen de natuur- en geesteswetenschappen – loopt als een rode draad door het boek. In Abma’s beschrijving van de ontstaansgeschiedenis van de eeuwenoude strijd tussen ‘alfa en bèta’ komen namen als Galileï, Newton, Comte, Dilthey, Popper en Kuhn langs, evenals markante tegenstellingen als nomothetisch- idiografisch en methodologisch-ideologisch. Zijn tweede thema is de moeizame relatie tussen de sociale wetenschappen en de maatschappij. Deze kloof wordt treffend weergegeven in paragraaftitels als Evidence-based practice en Practice-based evidence. De voor de praktijk ontworpen wetenschappelijk verantwoorde protocollen worden door ervaringsdeskundigen niet altijd als bruikbaar beschouwd; zij vertrouwen meer op hun expertise en intuïtie. Voorafgaand aan de bespreking van interdisciplinariteit – het derde thema – gaat Abma uitvoerig in op het concept discipline. Achter ‘interdisciplinariteit’ gaan pogingen schuil om dwarsverbanden tussen afzonderlijke disciplines te creëren, ten einde te komen tot integratie van wetenschappelijke kennis. Abma bespreekt drie gebieden waar is geprobeerd de disciplinegrenzen te doorbreken: de sociale psychologie, cultuurpsychologie en algemene sociale wetenschappen.
Eemergentie
Om te laten zien welk effect de twee rivaliserende culturen en de moeizame relatie tussen wetenschap en maatschappij hebben op theorievorming en onderzoek kiest Abma voor de psychologie en de sociologie. In zijn uitwerking voor de psychologie passeren grote namen de revue: Müller, Von Helmholtz, Wund, Freud, Watson, Hull, Brentano, en vele psychologen na hen. Deze stoet beroemdheden kan bij de minder goed ingevoerde lezer een gevoel van duizeling oproepen. Abma kiest net iets te vaak voor informatiedichtheid, waardoor sommige passages enigszins ‘opsommerig’ overkomen.
Er is reden genoeg om niet vrolijk te worden van dit boek. Dat ligt niet aan de auteur, maar aan de onmacht van de sociale wetenschappers. In geen van de drie centrale vraagstukken zit schot om uit de impasse te geraken. Bij het thema van de twee rivaliserende culturen laat Abma weliswaar zien dat ze minder rigoureus van elkaar verschillen dan vaak wordt voorgesteld, maar juist het hardnekkig vasthouden aan het idee van een strikte scheiding houdt de kloof in stand. Ook in de moeizame relatie tussen wetenschap en praktijk zit weinig voortgang. Zo lang empirische toetsing van hypothesen, met zoveel mogelijk controle over variabelen, het vanzelfsprekende onderzoekskader blijft, zal volgens Abma de relatie tussen beide krampachtig blijven. De ontwikkelingen voor wat betreft interdisciplinariteit geven evenmin aanleiding tot optimisme: sociale wetenschappers zijn er niet in geslaagd het discipline-denken te doorbreken. Toch is er volgens Abma hoop. Hij constateert ontwikkelingen waarin wordt getracht een brug te slaan tussen rivaliserende kampen. Abma is vooral gecharmeerd van de theorievorming over complexe systemen, en daarbinnen het concept emergentie. De ruimte om deze complexe invalshoek uiteen te zetten is evenwel te krap om er als lezer goed greep op te kunnen krijgen. Interessant, veelbelovend en hoopvol dus, maar nog jong en – in de context van Abma’s betoog – onvoldoende uitgewerkt.
Voor de lezer met brede intellectuele interesse is er niettemin reden genoeg voor vrolijkheid. DAbma heeft een geloofwaardig, boeiend en prettig leesbaar betoog geschreven over kwesties die verder gaan dan de neus van de doorsnee sociale wetenschapper lang is. Hij problematiseert, brengt nuances aan, poneert zijn mening, en lokt impliciet de lezer uit om het desgewenst met hem oneens te zijn.
Natuurlijk kan de scepticus tegenwerpen dat de gesignaleerde vraagstukken alleen interessant zijn voor de diep- en breeddenkers. Het zal de gemiddelde onderzoeker immers een zorg zijn wat er buiten de eigen discipline gebeurt, zo lang er maar erkenning binnen zijn/haar specialisatie is en zo lang zijn/haar onderzoeksresultaten maar wordt gepubliceerd. Dat laat echter onverlet dat studenten, wetenschappers en vakbeoefenaren, die de vorming tot intellectueel van weleer hebben moeten missen, met dit boek een stimulerend begin kunnen maken zich in de breedte en de diepte bij te spijkeren.
Dr. Nico Metaal was voor zijn pensionering als UHD werkzaam bij de capaciteitsgroep Arbeids- en Sociale psychologie van de Faculteit Psychologie en Neurowetenschappen aan de Universiteit Maastricht. E-mail: n.metaal@ziggo.nl.