Het systeem van de terbeschikkingstelling (tbs) ligt de afgelopen jaren onder vuur. Zo kampt de praktiserend psycholoog met vragen als ‘hoe kunnen we nog beter worden in risicotaxatie?’ en ‘hoe kunnen we psychopaten het best behandelen?’ Vanuit de wetenschap worden meer fundamentele vragen opgeworpen: moet men eigenlijk wel onderscheid maken tussen ‘zieke’ en ‘gezonde’ criminelen, bestaat psychopathie wel echt, en zo ja, hoe kan dat worden gemeten, zijn de in tbs-klinieken aangeboden behandelingen effectief, is het ethisch om maatregelen voor onbepaalde tijd op te leggen, en kunnen tbs en gevangenisstraf eigenlijk wel worden gecombineerd (het eerste veronderstelt ontoerekeningsvatbaarheid, terwijl het tweede juist toerekeningsvatbaarheid veronderstelt)? Tot slot leiden tbs-perikelen, zoals ontsnapte tbs’ers en recidivisten, steevast tot maatschappelijke discussies en nieuwsberichten. Dat laatste overigens ondanks het gegeven dat uit onderzoek blijkt dat ex-tbs’ers minder vaak recidiveren dan ex-gedetineerden.
Tegen deze achtergrond schreef psycholoog en jurist Michiel van der Wolf een proefschrift over de tbs. Directe aanleiding was de onvermijdelijke Wilhelm S. die in 2005 ontsnapte uit de tbs en in Amsterdam iemand om het leven bracht. Gevolg hiervan was onder meer een parlementaire enquête. Uitgaand van deze casus (die overigens uitmondde in de suïcide van Wilhelm S. in 2006) bespreekt Van der Wolf eerst de recente geschiedenis van de tbs (1988-2011). Dat is er volgens de auteur een van toenemende media-aandacht voor tbs-perikelen en algemeen wantrouwen tegen het instituut van de terbeschikkingstelling. Dit wantrouwen heeft geleid tot een aantal nieuwe ontwikkelingen zoals de longstay-afdeling, waar onverbeterlijke tbs’ers kunnen worden geplaatst zonder serieus uitzicht op ontslag. Dit was (en is) ook een tijd waarin het tbs-veld nog nauwelijks de klap te boven is van de constatering dat de strafdoelen van 1) de beveiliging van de maatschappij en 2) het resocialiseren van de tbs’er eigenlijk onverenigbaar zijn, of er werd alweer een nieuw beleidsdoel geformuleerd, te weten efficiëntie. Behandelingen moesten en zouden evidence based worden. Onder verwijzing naar Douwe Draaisma noemt de auteur dit inzicht een veeg teken, omdat het impliceert dat er tot dan toe ook niet evidence based-behandelingen werden uitgevoerd. De auteur vraagt zich cynisch maar terecht af of er ook zoiets bestaat als evidence based-astronomie en natuurkunde. Interessant is eveneens dat de tbs-praktijk lijkt te zijn verschoven van de psychiatrische stoornis naar het recidiverisico.
Moreel onhygiënisch
Als de auteur de recente geschiedenis heeft behandeld, zijn we dik driehonderd bladzijden verder. Maar niet gevreesd: er komen er nog vijfhonderd. Op dit punt springt Van der Wolf terug in de tijd naar het begin van wat nu tbs heet: de periode 1795-1928. Dit was de tijd van het inmiddels achterhaald klinkende inzicht in ‘moreel onhygiënische individuen’, de eerste Krankzinningenwet (1884), verschillende visies van confessionelen en liberalen op criminaliteit en psychiatrie, de juridische begrippen ‘schuld’ en ‘opzet’, en de klassieke strafdoelen (variërend van retributie tot beveiliging en resocialisatie).
De periode 1928-1988 bespreekt Van der Wolf vervolgens aan de hand van de dichter Gerrit Achterberg, die vanwege een levensdelict ontoerekeningsvatbaar werd verklaard en jaren in een forensische kliniek doorbracht. Na de Tweede Wereldoorlog wordt het tbs-veld vooral gekarakteriseerd door humanisering (de tbs’er is geen gevaarlijke gek meer maar een ‘zielig broertje’, p. 635) en door uniformering van de psychiatrische stoornis door de introductie van de dsm in 1952.
In zijn vijfde hoofdstuk trekt Van der Wolf conclusies waarvan de belangrijkste is dat de wetgever ervan meet af aan naar heeft gestreefd om de wetgeving inzake ontoerekeningsvatbaarheid zo open en abstract mogelijk te houden, juist opdat de praktijk snel kan inspelen op maatschappelijke ontwikkelingen. Deze abstractie heeft echter als nadeel dat iedereen zijn eigen interpretatie aan het systeem kan geven. Daarmee verschillen de inzichten in de tijd, maar ook in de ruimte (kliniek A kan andere strafdoelen, uitgangspunten, diagnostiek en behandelingen aanhangen dan kliniek B). Dit maakt een periodieke controle op eventuele scheefgroei noodzakelijk. Waarvan akte.
Allesomvattend
Zoals gezegd telt het boek meer dan achthonderd bladzijden. Vijftig daarvan gaan op aan de literatuurlijst. Er staan ook elfhonderd noten in de eerste vier hoofdstukken. Bij hoofdstuk vijf begint de auteur opnieuw te tellen, en komt dan nog eens op 170 noten. Het is duidelijk een extreem zwaar werk.
Waar het psychologisch proefschrift tegenwoordig veelal een ‘nietjesproefschrift’ is waarin een handvol reeds gepubliceerde artikelen wordt gebundeld tot een klein betoog, is het juridische proefschrift nog een ouderwets boek – in positieve zin. In dit geval worden juridische, historische, economische, internationaal vergelijkende en psychologische inzichten gecombineerd tot een sterk, bijna volledig geheel. Dat verdient alle lof. Als ik niet wist dat het ‘slechts’ een proefschrift was, zou ik zomaar denken dat dit het ultieme allesomvattende werk over de tbs is.
Desondanks is er ook bij dit boek een kritische noot mogelijk. Het lijkt erop dat de auteur zich in de eerste plaats jurist voelt en in mindere mate psycholoog. Voor de bespreking in dit tijdschrift is dat inderdaad een kritiekpunt. In het honderden pagina’s tellende boek wordt het slechts zelden echt psychologisch, eigenlijk alleen van pagina’s 107 tot 120, waar het gaat om recente ontwikkelen in de ggz, forensische psychiatrie, de dsm, de psychopathologie en de neurowetenschappen.
Niet alleen valt de kwantiteit psychologie wat tegen, ook op de kwaliteit valt wel wat af te dingen. Op pagina 109 beweert Van der Wolf dat de forensisch psycholoog zich niet kan beperken tot met tests te meten variabelen, omdat ‘daaruit slechts descriptieve generalisaties met een statistische waarschijnlijkheid komen, die de rechter minder houvast geven’. Daarom zouden psychodynamische analyses onmisbaar zijn. Op pagina 721 stelt hij: ‘Als wetenschappelijkheid de enige waarde was, dan zou cumulatie tussen straf en maatregel worden afgeschaft.’
Voor mij – als wetenschapper en als zodanig niet praktiserend – is het onverteerbaar dat er andere factoren zijn dan wetenschappelijkheid. Als de auteur de psychologie dan ook nog een zachte wetenschap noemt (p. 716) en controlegroepen soms onmogelijk of onethisch noemt (p. 614), doet dat afbreuk aan het niveau van de psychologische analyses in het proefschrift. Bovendien spreekt hij zijn eerdere uitspraak over de vanzelfsprekendheid van evidence based-behandelingen tegen.
Tot slot lijkt de auteur zich te hebben beperkt in de psychologische literatuurstudie, hoewel dat gezien de vijftig pagina’s referenties bijna onmogelijk is. Het dunkt mij echter een miskenning van het werk van menigeen om Harald Merckelbach de hoofdcriticus van de psychodynamiek in Nederland te noemen (p. 109; niets ten nadele van Meckelbach uiteraard). Zo ook miste ik een verwijzing naar Frenkel, die in dit tijdschrift de ontoerekeningsvatbaarheid al in 1989 een schijnprobleem noemde.
Ondanks deze kanttekeningen moet worden geconcludeerd dat Van der Wolf hier een standaardwerk over de tbs heeft neergezet. Hij mag dan concluderen dat, gegeven de openheid van de wetgeving, elk inzicht in deze materie een mening of vooroordeel is, in zijn geval is tenminste duidelijk dat die mening op uitputtende kennis van zaken is gebaseerd. De forensisch psycholoog die worstelt met de vraag of de cut off-score van de pcl-r bij de 26 of 30 punten moet liggen en of hij/zij morgen de svr-20, de hkt-30, of de fp-40 zal gaan gebruiken, zal wellicht niet de tijd kunnen nemen om dit boek te lezen. Wie meer interesse heeft in klassieke fundamentele vragen over de tbs en zich vooral de vraag stelt of hij/zij nog wel wil werken in de forensische praktijk, doet er goed aan dit boek zorgvuldig te bestuderen.
Eric Rassin is bijzonder hoogleraar Rechtspsychologie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. E-mail: rassin@fsw.eur.nl.