Lees verder
Wie zich hardop durft af te vragen of de wetenschap die hij beoefent wel bestaat, is goed bezig. Duijker deed zijn uitspraak omdat hij meende dat de psychologie als wetenschap ten onder dreigde te gaan aan haar succes als maatschappelijke praktijk: er kwamen te veel specialisaties, die bovendien te weinig binding hadden met het wetenschappelijk onderzoek. Duijker stelde daarom voor onderscheid te maken tussen ‘kernvakken’ en ‘toepassingsgebieden’, en de praktijkpsychologie nadrukkelijker ondergeschikt te maken aan de ‘zuiver wetenschappelijke’ psychologie.
Suzan Blijlevens

In mijn ogen levert juist de praktijk vandaag de dag het bewijs voor het bestaan van één psychologie. Hoewel psychologen werkzaam zijn in uiteenlopende werkvelden met verschillende specialisaties en gebruikmaken van verschillende terminologieën en methodologie, is de kern van hun werkzaamheden gelijk. Of het nu de economisch psycholoog is die bekijkt wat de invloed is van emotionele vermoeidheid op het koopgedrag van consumenten of de omgevingspsycholoog die adviseert hoe de sociale veiligheid in een flat het best verhoogd kan worden, in de basis kijken we naar hoe (in)effectieve gedachten van invloed zijn op ons gevoel en gedrag. Daarom ook wordt cognitieve gedragstherapie in veel verschillende disciplines ingezet.
De sportpsycholoog is daar geen uitzondering op. Sportpsychologie bestudeert immers gedachten, gevoelens en gedrag van mensen in sportsituaties. Hoewel het werkveld van sportpsychologen sterk verschilt van dat van andere psychologen, ligt ook hierbij de nadruk op hoe gedachten van invloed zijn op het gevoel en gedrag van een sporter. Door middel van cognitieve gedragstherapie kan een sporter inzien dat een hardnekkige gedachte als ‘ik mag géén fouten maken’ ervoor kan zorgen dat hij zich onzeker voelt en meer zenuwen ervaart voor en tijdens een belangrijke wedstrijd. De basis hiervan wordt gelegd door (sportpsychologisch) wetenschappelijk onderzoek. Daarbij zorgt kennis uit bijvoorbeeld de A&O psychologie of coachingspsychologie eveneens voor relevante inzichten voor sportpsychologen.
Het verbaast mij dan ook dat Duijker veronderstelde dat een wetenschap ten onder kan gaan aan haar maatschappelijk succes. Wetenschappelijk onderzoek heeft weinig relevantie als het praktisch niet toepasbaar is. De wetenschap wordt tenslotte beoefend om te kunnen vertalen naar de praktijk. We zouden het dan ook juist als een goed teken moeten zien dat andere wetenschappen zich steeds meer interesseren in de psychologische aspecten van hun werkveld. De interesse in de psychologie vanuit andere werkvelden en de veelvoud aan specialisaties doen volgens mij geen afbreuk aan de eenheid van de psychologie. In de kern bedrijven we allemaal dezelfde wetenschap: we onderzoeken het menselijk gedrag.
De vraag of er wel één psychologie bestaat, kan ook beantwoord worden vanuit Descartes’ filosofie: cogito ergo sum. Wie immers kritisch durft te kijken naar de eigen wetenschap en zich hardop afvraagt of deze wel bestaat, kan Duijkers stelling riposteren met: ik denk dus ik besta.