Lees verder
Geertje Kindermans

Bij brand vlucht je via de eerste de beste nooduitgang naar buiten, hoe moeilijk kan dat zijn? Toch doen mensen dat niet. Hoe komt dat? En wat moet er anders zodat mensen zich snel in veiligheid brengen? Dit zijn vragen waar Margrethe Kobes onderzoek naar doet. Over achteloos gepasseerde nooduitgangen en de moeilijk te onderdrukken neiging om bij brand in een restaurant toch eerst even te willen afrekenen.

Een gebouw brandveilig maken, is niet alleen een kwestie van voldoende nooduitgangen hebben, met goede vluchtroutes ernaartoe, die via groene bordjes worden bewegwijzerd. Mensen moeten er ook nog gebruik van maken. In de praktijk blijken mensen liever via de bekende hoofduitgang te vluchten dan via de nooduitgang. Als er brand uitbreekt, vormen in Nederland niet zozeer de eigenschappen van het gebouw de bottleneck, maar het gedrag van mensen.
Margrethe Kobes is zich dat steeds meer gaan realiseren. Ze werkt bij het Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid (nifv), waar ze advies geeft en onderzoek doet naar (brand-) veiligheid. Ooit studeerde ze bouwkunde, waarna ze zich vooral bezighield met de brandveiligheid van gebouwen. Langzamerhand raakte ze steeds meer geïnteresseerd in het gedrag van mensen tijdens brand en rampen. Ze deed een uitgebreide literatuurstudie en analyseerde het gedrag van mensen bij incidenten. Ze schreef een boek over zelfredzaamheid van mensen bij rampen en onlangs promoveerde ze bij Sociale Wetenschappen aan de vu op de toepassing van serious gaming bij onderzoek naar het menselijk gedrag bij brand (zie Kader).

Naïef of gebiologeerd
Kobes heeft tal van voorbeelden van onlogisch menselijk gedrag bij brand. Zo vluchten we bijvoorbeeld dikwijls niet via de kortste route naar buiten. Ook reageren we vaak niet op brandalarm of we wachten erg lang voordat we de ruimte beginnen te verlaten. En als we vluchten doen we dat niet zo snel mogelijk via de dichtstbijzijnde uitgang, maar lopen we heen en weer, om uiteindelijk vaak via de hoofduitgang naar buiten te gaan. Zo is iemand bij een incident via de hoofduitgang gevlucht en kwam op zijn route langs maar liefst acht nooduitgangen.
Niet zelden vluchten we door de rook heen, terwijl rook gevaarlijker is dan vlammen, legt Kobes uit. ‘Uit incidenten blijkt dat dodelijke slachtoffers vaker vallen door rookvergiftiging dan dat ze overlijden als gevolg van brandwonden.’
Veel analyses deed ze aan de hand van videobeelden die van brandincidenten gemaakt waren. Zo bestaan verschillende filmpjes van de brand die uitbrak in The Station Nightclub in 2003. Het publiek reageert pas op de brand als de rockband stopt met spelen. Aanvankelijk beginnen de bezoekers rustig de nachtclub te verlaten. Pas als de brand zich snel uitbreidt en mensen vast komen te zitten, ontstaat er paniek. Bij deze brand zullen bijna honderd mensen omkomen.
Ook een brand bij een slijterij is door een beveiligingscamera vastgelegd. Te zien is hoe twee jongens de slijterij binnenkomen en een snoepstandaard in brand steken, vertelt Kobes. De mensen die in de rij voor de kassa staan, kijken ernaar, maar blijven in de rij staan. Er komen zelfs nieuwe klanten binnen, die achter in de rij aansluiten. Naarmate de brand zich verder ontwikkelt, beginnen mensen zich steeds ongemakkelijker te voelen. Op een gegeven moment zegt een klant dat er brand is en dat er iets moet gebeuren. Daarop haalt een medewerker een blusapparaat, probeert de brand te blussen, maar daarvoor is het te laat. Pas dan beginnen klanten naar buiten te gaan, dat is minuten later. Hadden ze nog langer gewacht dan waren er waarschijnlijk slachtoffers gevallen.
Van de brand in 2008 in het Euroborgstadion, staan verschillende filmpjes op YouTube. Kobes heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar dit incident. Er zou die dag een belangrijke voetbalwedstrijd gespeeld worden. Supporters gooien rollen wc-papier op het veld, die vlam vatten. Hoewel iedereen het vuur en de rook ziet, blijft men er op de tribune nog lang naar staan kijken. Mensen blijven in hun rol van supporter, joelen en zingen en blijven zelfs wc-rollen op het vuur gooien, waardoor het steeds heviger wordt. Pas als het vuur letterlijk te heet wordt, begint men het stadion te verlaten.

Weggekeken bordjes
Brandveiligheidsmaatregelen zijn onvoldoende effectief, omdat mensen zich er niet naar gedragen. De vraag is: waarom reageren we zo? Waarom wachten we zo lang met vluchten? En waarom maken we geen gebruik van de dichtstbijzijnde nooduitgang?
‘Mensen gebruiken de groene vluchtbordjes vaak niet als ze een vluchtroute bepalen,’ stelt Kobes. ‘De meeste mensen zijn zich er niet eens van bewust dat ze er hangen. En vaak weten ze amper wat ze betekenen.’ Want er zijn verschillende groene bordjes. Bordjes met een rennend mannetje wijzen naar de nooduitgangen, terwijl bordjes met een vierkantje waar een pijl uitkomt, wijzen naar de hoofduitgang. Kobes: ‘In ons eigen gebouw is de uitgang nogal ingewikkeld te vinden. Bezoekers weten die intuïtief vaak niet te vinden. Maar ook maakt bijna niemand gebruik van de groene bordjes.’
We zijn gewend eromheen te kijken. En dan is het eigenlijk logisch dat we er in geval van nood – als er stress is – ook geen gebruik van maken. Bovendien, bij een brand waar rook vrijkomt, zijn de bordjes minder goed te zien, want rook stijgt op.

Bekend maakt bemind
Mensen maken vaak geen gebruik van de nooduitgang, soms omdat ze hem over het hoofd zien, maar ook omdat mensen bij voorkeur via een bekende uitgang vluchten. Dan weten we tenminste waar we terechtkomen. Zeker in een stresssituatie gaan we niet experimenteren, maar kiezen we voor de zekere weg. En veel nooduitgangen voelen waarschijnlijk niet als een zekere weg. Kobes: ‘Het zijn dikwijls blinde deuren, zodat je niet ziet waar je terechtkomt.’
Ook andere drempels die worden opgeworpen om te voorkomen dat de nooduitgang in het dagelijks leven gebruikt wordt, zoals een alarm dat afgaat bij het openen van de deur, zorgt ervoor dat mensen de uitgang tijdens een noodsituatie niet gemakkelijk gebruiken.

Dwingende kracht van situaties
Mensen zoeken tijdens stress bij voorkeur naar de bekende weg. Maar er is nog een andere, bijna tegengestelde reden waarom mensen niet adequater reageren in rampsituaties. De grens tussen een licht afwijkende normale situatie en een noodsituatie is namelijk helemaal niet zo helder als we denken. Op het moment dat er een brand uitbreekt, realiseren we ons vaak niet dat het om een noodsituatie gaat.
‘Er breekt zelden paniek uit’, aldus Kobes. ‘Behalve als mensen in de knel zitten en weg willen, terwijl ze het niet kunnen. Maar als ze zich vrij kunnen bewegen, gaan ze gewoon rustig weg.’ Dat was bijvoorbeeld het geval bij de brand in het Euroborgstadion. Kobes sprak beveiligers die vertelden dat ze supporters bijna van de tribune moesten afduwen, omdat ze anders niet in beweging wilden komen.
In een noodsituatie laten we meestal gewoon sociaal gedrag zien. We willen bijvoorbeeld niet voor gek staan. Als niemand iets doet, passen we ons aan, zoals uit de praktijk en uit experimenten blijkt. Er is een experiment waarin tien mensen – negen acteurs en een proefpersoon – in een ruimte bij elkaar zitten. Er stroomt rook de ruimte in, de acteurs hebben de opdracht gekregen om er niet op te reageren. Kobes: ‘Je ziet aan de proefpersoon dat hij weg wil, hij kijkt om zich heen, maar als niemand reageert, blijft hij lange tijd ook zitten. Sommige proefpersonen blijven tot wel twintig minuten in een met rook gevulde ruimte.’
Verder laten we scriptgedrag zien, aldus Kobes. ‘We blijven in de rol hangen die we hebben. We zijn naar voetbal gekomen om een wedstrijd te zien, niet om er te vluchten voor brand. Dat houden we lang vol, pas als ons ondubbelzinnig duidelijk wordt dat de situatie anders is, beginnen we te vluchten.’ Daarom blijven mensen in de rij voor de kassa staan, ze willen eerst betalen. Van kantines is bekend dat mensen in geval van een noodsituatie notoir lang blijven zitten. Uit een restaurant loop je niet weg zonder te betalen, ook niet als er brand uitbreekt.
Daarnaast wanen we ons te veilig. ‘De meesten van ons hebben nooit een brand meegemaakt, we weten niet hoe snel een brand zich kan ontwikkelen en hoe lang het dan duurt voordat we buiten zijn’, zegt Kobes.
Dat mensen niet of erg traag op brandalarm reageren, komt verder mogelijk omdat het slow-whoopsignaal (een lange toon die zacht begint en harder wordt) onvoldoende informatie geeft. ‘We hebben hem vaak alleen gehoord bij loos alarm. Bovendien waren er vroeger minder geluidjes in onze omgeving. Tegenwoordig maken allerlei apparaten geluid, zoals telefoons of auto’s met alarm, we kennen vaak de betekenis niet van al die verschillende geluiden en we zijn gewend ze te negeren.’ Als mensen brandalarm horen, dan gaan ze daarom als eerste vaak op zoek naar informatie.
Overigens zijn er uitzonderingen op de passiviteit. Bij de ramp in het Euroborgstadion bleken mensen met ademhalingsmoeilijkheden en mensen met kinderen wel al richting de uitgang te lopen, terwijl de massa nog bleef zitten. Sommigen gingen overigens bij de toiletten staan. Heel onverstandig, aldus Kobes, want dan loop je in een fuik. ‘Bij brand worden vaak mensen in de toiletten gevonden. We kunnen daarbij niet nagaan of ze erheen zijn gevlucht of dat ze er al waren.’

Wat er beter kan
Hoe zorgen we er nu voor dat mensen in geval van brand zelfredzamer worden? Kobes heeft daar een aantal suggesties voor.
Dat kan door bouwtechnische aanpassingen. Er zouden vaker sprinklerinstallaties opgehangen moeten worden, vindt ze, want dat is een van de veiligste oplossingen om een gebouw tegen brand te beschermen. Toch gebeurt dat vooral in Nederland zelden. ‘Het idee overheerst dat zo’n sprinkler al afgaat als iemand een sigaret op steekt. Maar dat gebeurt in tekenfilms, bij een goede installatie is dat niet het geval.’
En aangezien mensen vaak geen gebruik maken van nooduitgangen, zorg ervoor dat alle uitgangen die je nodig hebt voor een snelle ontruiming normale uitgangen zijn. Het liefst met ramen erin, zodat mensen zien waar ze terechtkomen.
Verder kan het alarmeren beter. Bij brand zou niet alleen een alarmsignaal moeten klinken, maar er zou ook een gesproken bericht te horen moeten zijn. Dat bericht moet informeren over de situatie, en ook uitleggen wat mensen moeten doen: er is brand, verlaat het pand via de dichtstbijzijnde nooduitgang.
‘Tot voor kort was het idee: geef zo min mogelijk informatie om paniek te voorkomen. Maar omdat er zelden paniek uitbreekt – als mensen gewoon het gebouw kunnen uitlopen – moet je juist wel informatie geven, bij voorkeur in een zo vroeg mogelijk stadium.’
In Groot-Brittannië wordt er vaak eerst een vooralarm gegeven. Er is eerst een gesproken bericht te horen, bijvoorbeeld: we hebben brand geconstateerd in een ruimte op de derde verdieping, maak u klaar om het pand te verlaten bij het tweede alarm.
Daarna wordt het tweede alarm gegeven en verteld dat mensen moeten vluchten. Of er wordt medegedeeld dat de situatie onder controle is.
Kobes: ‘Dat je bijna letterlijk moet vertellen wat mensen moeten doen, omdat ze het vaak niet weten, vond ik een schokkende ontdekking.’
In het verlengde daarvan moeten medewerkers het goede voorbeeld geven. Zij moeten zeggen dat de situatie niet normaal is en dat mensen het pand moeten verlaten. Ook daarmee wordt het sociale gedrag doorbroken.

Averechtse regels
De manier waarop de regels tot stand komen, kan beter, vindt Kobes. Veel regels zijn gebaseerd op incidenten. Men onderzoekt wat er fout is gegaan en past daarop de regels aan. Maar elke situatie is uniek, een volgende ramp verloopt net weer anders, het beleid zou daarom beter gebaseerd kunnen worden op wetenschappelijk onderzoek.
Een aantal regels kan wat Kobes betreft beter op de schop. De regel dat er geen gebruik gemaakt mag worden van liften of roltrappen, bijvoorbeeld. ‘In 2002 zijn er volgens berekeningen in de Twin Towers zo’n drieduizend mensen via de liften naar beneden gevlucht. We zeggen altijd dat liften en roltrappen niet gebruikt mogen worden, maar als ik slecht ter been was, zou ik het wel weten.’ Vooral in hoge gebouwen en in grote winkels is dit ook vaak de enige weg die mensen kennen. Dit betekent bijvoorbeeld dat liften en roltrappen brandveilig gemaakt moeten worden.
De regel neem geen jas en tas mee, zou ook beter afgeschaft kunnen worden, die zorgt waarschijnlijk voor meer vertraging, dan dat het iets oplevert. ‘Bij Euroborg zag je dat mensen terugliepen omdat ze iets waren vergeten. Mensen willen hun spullen graag bij zich hebben, verbiedt dat dan niet. Bovendien, als het buiten koud is, is het beter dat mensen hun jas aanhebben, daar voorkom je weer andere ellende mee.
En het is de vraag of terugkerende ontruimingsoefeningen veel zin hebben. ‘De oefeningen zijn eigenlijk voor de bedrijfshulpverleners, en die kunnen het ook via een computerspel oefenen. Voor de rest van de aanwezigen heeft de oefening mogelijk weinig effect. Integendeel, als het brandalarm echt afgaat, associëren ze het misschien ook met een oefening.’ Daarom vraagt Kobes zich ook af of het maandelijkse luchtalarm wel zin heeft. ‘Als hij echt afgaat, denken mensen mogelijk dat het een test is en negeren ze het. Of – erger – ze gaan naar buiten om te kijken wat er aan de hand is.’