Na zijn studie klinische psychologie ging Hans de la Parra het bedrijfsleven in. Zijn eerste functie als individueel begeleider blies hij zelf op. Een aantal functies later werd hij hoofd pz bij een farmaceut. Na een paar goede jaren vertrok hij er ‘met denderende ruzie’ en leerde hij hoe je moet terugslaan. Weer later werd hij hr-directeur bij Ceteco. De baan van zijn leven bij het internationale bedrijf, hij werkte veel in Zuid-Amerika, maar Ceteco ging failliet. Na nog een directiefunctie werd hij zelfstandig hrm-consultant. De eerste twee jaar was het sappelen, inmiddels loopt het goed en doet hij onder andere assessments in Saoedi- Arabië, Zwitserland en Frankrijk.
In zijn turbulente carrière zijn talloze momenten het vermelden waard, maar wat hem nog het meest is bijgebleven, is dit: voor Ceteco sprak hij een jongen die kwam solliciteren op een stevige managementfunctie in Zuid-Amerika. ‘Na de eerste paar zinnen wist ik al: die gaan we niet aannemen. Het was een halve dichter, hij praatte over hoe hij in het leven stond en hoe hij met mensen omging. Hij sleepte er dichters als Achterberg bij en filosofen als Nietzsche en Schopenhauer, en leek zich niet te realiseren dat het in het bedrijfsleven en in die baan draait om geld, marktaandeel en macht, en dat je moet vechten om te overleven. Ik hoorde hem dingen zeggen waar je meewarig het hoofd bij zou schudden. Toch vond ik het een ontroerend gesprek. Ik was onder de indruk van zijn manier van praten, van de diepte van zijn denken, van de breedheid van de onderwerpen die hij aansneed. En vooral van zijn kwetsbaarheid.
We hebben het niet over de functie gehad, aan het eind van het gesprek zei ik alleen: het is niets voor jou, je wordt er levend verscheurd. Daar was hij het wel mee eens. Ik ben zijn naam vergeten, zelfs zijn gezicht zie ik niet meer voor me, maar de sfeer van het gesprek weet ik nog precies. Het heeft me meer geraakt dan ik had kunnen vermoeden. Ik had hem wel willen beschermen tegen de boze buitenwereld. Daardoor realiseerde ik me waarschijnlijk hoe diep ik mijn eigen kwetsbaarheid had weggestopt. Maar ook dat er nog iets over was van het kleine lefgozertje dat ik ooit was.’