Lees verder
Jeffrey Roelofs

Boston, één van de oudste en rijkste steden van de Verenigde Staten, stond van 2 tot en met 5 juni in het teken van de zesde editie van de World Congress of Behavioral and Cognitive Therapies (WCBCT). Jeffrey Roelofs praat ons bij.

Het eigenlijke wcbct werd voorafgegaan door een dag met verschillende workshops door ‘hotshots’ uit de diverse vakgebieden. Mijn keuze viel op de workshop schematherapie voor borderline persoonlijkheidsstoornissen gegeven door Jeffrey Young. In zijn workshop gaf hij een theoretische inleiding over de oorsprong van schematherapie, gevolgd door een overzicht van studies naar de effectiviteit van deze therapie. Ook besteedde Young aandacht aan technieken van de therapie, met tips en suggesties voor de omgang met cliënten in lastige situaties. De focus ligt niet zozeer op het veranderen van cognities maar veel meer op het valideren van gevoelens. Als een cliënt vanuit een kindmodus zou vragen ‘Ben ik lelijk?’, dan ga je vanuit schematherapie geen gedachte uitdagen, maar probeer je op deze vraag een antwoord te geven zoals een ouder dat ook
aan een kind zou geven. Limited reparenting gaat echter verder dan alleen een empathische houding aannemen. Young benadrukte dat therapeuten niet vanuit een therapeutenrol moeten werken maar vanuit zichzelf als persoon. In de ene situatie spreek je een cliënt toe zoals een ouder dat zou doen, terwijl de therapeut in de andere situatie richting geeft en een cliënt aanspreekt zoals hij dat tegen een vriend zou doen. Voor iemand met enige ervaring met schematherapie bleef de workshop wat aan de oppervlakte en was er bijvoorbeeld geen ruimte om technieken ook te oefenen.

Achter de schermen van DSM-V
Na een dag workshop volgen, begon het eigenlijke congres. Er was een gevarieerd programma van symposia, presentaties van invited speakers, discussies tussen experts en postersessies. Tussen de middag was er tijd voor een typische Amerikaanse lunch waarbij eetonderzoekers de vingers zouden aflikken om onderzoek te doen naar vetzucht en behoefte aan hoog calorische voeding. Maar goed, veel calorieën werden weer verbrand doordat het congres verspreid was over verschillende locaties van de campus van Boston University waardoor je soms flink moest doorlopen om op tijd aanwezig te kunnen zijn. Opvallend was dat de onderwerpen vooral over angst en depressie gingen. Over het geheel genomen waren de presentaties die ik bijwoonde van goede kwaliteit. Navraag bij collega’s leverde eenzelfde beeld op. Ondanks dat getracht werd om symposia met overeenkomstige onderwerpen niet tegelijk te laten plaatsvinden, moesten er soms toch keuzes worden gemaakt. Jammer was ook dat de postersessies en symposia gelijkgeschakeld waren in de tijd waardoor de postersessies wat meer naar de achtergrond zijn verdwenen.
Interessant was dat leden van de dsm-v-commissie over angststoornissen een symposium hadden verzorgd waarin werd uitgelegd wat er met de komst van de dsm-v over een paar jaar gaat veranderen. Het symposium gaf een kijkje achter de schermen en er was gelegenheid tot het stellen van vragen. In het algemeen zal de classificatie in de dsm-v meer dimensionaal worden en minder categorisch dan de huidige versie. Er zullen veel veranderingen komen in de formulering van de criteria voor angststoornissen en de inhoudelijke veranderingen worden gebaseerd op bevindingen uit wetenschappelijk onderzoek. De klinische toepasbaarheid blijft echter vooropstaan. Onder de inhoudelijke veranderingen vallen onder andere de toevoeging van een tijdscriterium bij de specifieke fobie, een tijdscriterium van drie maanden in plaats van zes maanden voor de gegeneraliseerde angststoornis, het onderscheid tussen een algemene vorm en een ‘performance’ gerelateerde vorm van de sociale fobie, en separatieangst kan ook worden vastgesteld bij volwassenen. In de zomer van 2010 wordt op een aantal plaatsen gewerkt met de nieuwe versie van de dsm-v, om de eerste bevindingen te verzamelen ten aanzien van de werkbaarheid en betrouwbaarheid ervan.

Angst en ADHD
De Australische onderzoekster Jennifer Hudson onderzocht in hoeverre gedragsinhibitie (verlegen temperamenttype) bij kinderen kan uitgroeien tot angststoornissen. Ze presenteerde de resultaten van een longitudinale studie waarin ze kinderen in de leeftijd van vier jaar volgde tot ze negen jaar waren. Uit de resultaten bleek dat gedragsgeïnhibeerde kinderen op de leeftijd van negen jaar ruim vijf keer zo veel kans hebben op het ontwikkelen van een angststoornis. Hierbij werd rekening gehouden met hoe angstig ze waren op de leeftijd van vier jaar. Voor de sociale fobie was deze kans zelfs ruim zestien keer zo groot. Dit onderzoek laat zien dat gedragsinhibitie een kwetsbaarheidsfactor is voor angststoornissen, in het bijzonder sociale fobie.
Tussen alle angst- en depressieonderwerpen was er gelukkig nog een symposium over adhd te vinden. Saskia van der Oord presenteerde resultaten van een onderzoek naar de meerwaarde van cognitieve gedragstherapie (cgt) bij adhd naast medicatie als standaardbehandeling. Cgt had geen meerwaarde, maar na vijf jaar bleek dat de groep die géén cgt had gehad, een significant hogere dosis medicatie gebruikte dan de groep die wél cgt had gehad. Susan Bögels deed verslag van een onderzoek naar de effecten van een mindfulnesstraining voor kinderen met adhd. De kinderen én de ouders rapporteerden zowel een afname van symptomen van onoplettendheid als van hyperactiviteit.

Nieuwe ontwikkelingen
In een afgeladen zaal gaf Aaron T. Beck zijn visie op nieuwe ontwikkelingen binnen de cognitieve therapie. David Clark legde hem een aantal vragen voor en ook het publiek werd in de gelegenheid gesteld om vragen te stellen. Beck sprak over moderne manieren om cognitieve therapie op therapeuten over te brengen via de telefoon en internet. Ook ging hij in op het fenomeen transdiagnostische behandelingen (behandelingen die over stoornissen heen kunnen worden toegepast). Beck ziet een transdiagnostische benadering van behandelingen als een blauwdruk voor diverse stoornissen. Veranderen van gedachten, de focus van de aandacht en het gedrag, zijn toepasbaar op elke stoornis. Ondanks deze overeenkomsten, benadrukte Beck dat cognitieve therapie een model is dat aangepast kan worden, naar gelang dat voor specifieke stoornissen zoals persoonlijkheidsstoornissen vereist is.
Tot slot werd ingegaan op de relatie tussen cognitieve therapie en de neurobiologie. Bij depressie zou de amygdala overactief zijn en het 5ht (serotonine) transportergen zou mensen kwetsbaar maken voor depressie onder invloed van stressvolle levensgebeurtenissen. Beck pleitte ervoor om cognitieve therapie en neurobiologie in de toekomst met elkaar te combineren.
Het congres overziend, denk ik dat het zeer geslaagd was. Ik heb interessante mensen ontmoet, intrigerende onderzoeksbevindingen aangehoord en frisse ideeën opgedaan voor nieuw onderzoek. Ik ben met een tevreden gevoel naar huis gegaan.

Dr. J. Roelofs is werkzaam als universitair docent bij de afdeling Clinical Psychological Science van de Universiteit Maastricht en als gezondheidszorgpsycholoog bij de riagg Maastricht, afdeling kinderen en jeugd. E-mail: J.Roelofs@maastrichtuniversity.nl.