Drukke week voor Marlène Chatrou, ziekenhuispsycholoog van het Maxima Medisch Centrum. Naast de ziekenhuispatiënten staan een aantal lastige vergaderingen op de agenda, een opleiding in health care management en een beleidsdag van de paz.
Maandag
Vandaag wordt volledig ingenomen door de stafbestuursvergadering en trimestergesprekken. Alle specialismen in het ziekenhuis vormen een resultaatverantwoordelijke eenheid (rve). Het hoofd van die rve komt samen met de bedrijfsmanager driemaal per jaar verantwoording afleggen aan het bestuur over hun ‘bedrijfje’. We spreken over de productiecijfers, service level agreements en adherentieverlies of -winst. Ook in de gezondheidszorg zijn bedrijfskundige termen gemeengoed geworden.
De trimestergesprekken staan vooral in het teken van kwaliteit. Het realiseren van kwalitatief goede en veilige zorg komt telkens weer neer op het gedrag van mensen. Iets ogenschijnlijk simpels als het consequent afdoen van ringen en horloges als je met patiënten werkt, of het altijd navragen van de pijnscore bij pas geopereerde patiënten, blijkt in de praktijk lastig. Je collega’s daarop aanspreken blijkt nog lastiger.
Dinsdag
’s Ochtends wederom in bespreking. Het bestuurscollege komt bijeen en als voorzitter van het stafbestuur maak ik daar deel van uit. Volgende week vergaderen we uitgebreid met de rve-hoofden en bedrijfsmanagers over de strategische koers voor 2011. De bezuinigingen in de gezondheidszorg, veranderende financiering en vooral de onzekerheid over die maatregelen nu er een demissionair kabinet is, bepalen de discussie.
Verder komt prinses Máxima ons ziekenhuis bezoeken en we bespreken hoe we de twee uur gaan invullen die we met haar mogen doorbrengen. Ineens snap ik waarom de schilder in de hal alweer met de pilaren bezig was.
Woensdag
Dit is mijn screeningsochtend waarin ik alleen nieuwe patiënten zie. Vandaag komt meneer De Boer, een man van ver in de tachtig met een stevige medische voorgeschiedenis. Hij is naar mij verwezen omdat zijn kanker is teruggekomen. Hij kan niet meer geopereerd worden. De oncoloog schrijft dat ‘patiënt zich niet gerealiseerd heeft dat hij dood kan gaan aan kanker’.
Ik verwacht een broos mannetje achter een rollator, maar een kwartier voor het afgesproken tijdstip belt de secretaresse van de andere locatie. Meneer heeft zich daar per abuis gemeld. Andere patiënten die dit overkomt, raken erdoor in de stress en zien geen mogelijkheid om alsnog te komen. Daarom ben ik aangenaam verrast als de secretaresse me vraagt of het goed is dat hij in het shuttlebusje stapt en zich over een half uur bij me meldt, hij is zelf met dat idee gekomen. Ondanks het feit dat het mijn schema in de war gooit, neem ik het voorstel glimlachend aan.
Bijna drie kwartier later – hij moest eerst nog plassen, zijn jas uit doen en zijn bril zoeken – is hij bij mij. Een energieke man, die me precies vertelt wat er aan de hand is: ‘Ik heb kanker en ze kunnen me niet opereren, maar ik wil er nog niet uitstappen’. Ondertussen heeft hij wel al van alles geregeld. Hij wil gecremeerd worden, ‘er mag ook best un bluumke bij, maar nie van die trossen van 500 euro’. Van dat geld kunnen ze beter zijn vrouw mee uit eten nemen. Verder heeft hij een lijstje gemaakt met de mensen die hij bij zijn afscheidsdienst wil hebben, hij heeft de verzekering gebeld, is naar de bank geweest en heeft zelfs een euthanasieverklaring opgesteld. Als ik hem complimenteer met zijn doortastend optreden en hem vraag waar nou de angst zit, zegt hij dat ik het probleem moet zien als een fiets. Vroeger kon je het slot met een schroevendraaier gemakkelijk vervangen. Tegenwoordig moet je de fiets aan kettingen ophangen, de kettingkast eraf halen, zodat het wiel en de jasbeschermer eraf kunnen. Pas als de halve fiets op tafel ligt, kun je het slot vervangen en dan loop je het risico dat je niet meer weet hoe hij in elkaar moet. Hij was vroeger fietsenmaker. ‘Mevrouw’, zegt hij, ‘ik zal het maar eerlijk tegen u zeggen, als mijn halve lijf op tafel ligt omdat ze dat gezwel moeten opereren, dan is de kans groot dat ze me niet meer goed in elkaar kunnen zetten.’
Ik ben ontroerd door zijn vergelijking, normaliter ben ik degene die met vergelijkingen komt. Verder externaliseert hij, zonder dat hij verwijtend is. Ik vind geen spoortje van pathologische verwerking. Maar als ik hem vraag hoe hij het vindt dat hij niet geopereerd kan worden, zegt hij: ‘Kijk mevrouw, mijn hart doet het niet altijd goed, ik heb een te hoge bloeddruk, één nier is al weggenomen, mijn longen zijn gekrompen en soms voelt mijn buik alsof ik veel ijs op heb, maar ik kan nog heel goed eten. Zonder die mankementen zouden ze me toch prima kunnen opereren?’ De acceptatie lijkt toch verder weg dan ik dacht.
Daarna legt hij me uit dat de seksuele relatie sinds zijn kanker minder is geworden, wat hij jammer vindt. Hij speelt graag een partijtje biljart. Als ik hem zeg dat ik hem niet goed begrijp zegt hij: ‘Mevrouw, met een touw kun je niet biljarten.’ Samen schieten we in de lach. Zo’n patiënt is voor mij het kersje op de taart.
’s Avonds ga ik naar mijn coachinggroep om de opleiding Health Care Management voor te bespreken waar we donderdag en vrijdag naartoe gaan.
Donderdag
De opleidingsdagen staan dit keer helemaal in het teken van de financiën, wat mooi aansluit bij het begin van de week. Het is erg interessant, maar als psycholoog voel ik me in deze economische omgeving nooit helemaal als een vis in het water.
’s Avonds kun je me met stoffer en blik bijeenvegen.
Vrijdag
Na afloop van de cursus is de kennis nog vooral passief aanwezig. Vraag me niet om het aan mijn buurman uit te leggen.
’s Avonds door naar de Veluwe, waar de visitatiecommissie van de ziekenhuispsychologen bijeen is.
Zaterdag
Pas ’s middags kom ik thuis en kan ik eindelijk een beetje weekend vieren. Hoewel… het praatje voor de bijeenkomst met de hoofden van de rve’s moet nog in elkaar gezet worden.