Lees verder

Van de vraag Hoe we zien en waarom lijkt het tweede deel gemakkelijk te beantwoorden. Doe je ogen maar eens dicht en probeer vervolgens je weg te vinden. In de vertrouwde omgeving van je huis zal dat al snel tot allerlei problemen leiden. Daarbuiten wordt het een regelrechte ramp. Wie durft geblinddoekt een wandeling te maken door de stad? Van alle sensorische informatie die we nodig hebben om te overleven, lijken wij het meest afhankelijk van visuele informatie. Daarom dus. Maar hoe zien we eigenlijk, hoe komt visuele informatie binnen? Dat is een allesbehalve eenvoudige vraag, maar Paola Bressan zet in haar boek De kleur van de maan op een heldere manier uiteen hoe onze alledaagse waarneming in elkaar steekt.

Het opvallendste in Bressans benadering is trouwens het ondergraven van alle vanzelfsprekendheden over de waarneming. Gemakshalve gedragen wij ons vaak alsof wereld en de waarneming van de wereld getrouwe kopieën van elkaar zijn: ons oog registreert als een camera en maakt een afdruk in de hersenen die we vervolgens correct lezen. Deze opvatting wordt wel het ‘naïef realisme’ genoemd: what you see is what you get. Soms komen we daar niet mee weg, als we visuele illusies – een fata morgana bijvoorbeeld – proberen te verklaren. We doen echter net alsof ze de uitzondering op de regel zijn, maar Bressan laat zien dat de verhoudingen juist andersom liggen: vrijwel niets is wat het lijkt. Het opmerkelijke is dan echter dat ons waarnemingssysteem zo afgesteld is dat we al die illusies tot een coherent geheel weten te maken. Wanneer iemand op ons af komt lopen, wordt het beeld van hem op ons netvlies steeds groter, maar we registreren hem niettemin als gelijkblijvend. Waarnemen is dus niet passief registreren, maar veeleer actief construeren van de wereld.
Veel in die constructie is trouwens niet zozeer een product van moeizaam leren en ervaring, maar van een aangeboren organisatie van de menselijke waarneming. De waarneming van verandering en beweging speelt daarbij een belangrijke rol, ook of juist in de manier waarop baby’s de wereld ervaren. Ons waarnemingssysteem is bij uitstek een dynamisch systeem en waarschijnlijk zou veel van onze waarneming nooit van de grond komen in een statische werkelijkheid.
De Gestaltpsychologie, prominent aanwezig in Duitsland in de jaren 1910 tot 1935, was geïnteresseerd in de manier waarop wij uit een veelheid aan visuele indrukken een geheel weten te construeren. Als ik uit een raam kijk, meende Max Wertheimer (1880-1943), een van de grondleggers van de Gestaltpsychologie, zie ik geen verschillende gradaties van kleur, helderheid, grootte, enzovoort, maar een huis, een boom, een blauwe lucht, en de samenhang tussen die elementen. Het is niet mogelijk om die waarneming van het geheel terug te brengen tot de losse elementen waaruit ze is opgebouwd, wat de Gestaltpsychologen deed concluderen dat het geheel meer is dan de som der delen.
Onze verwachtingen over wat er in de waarneembare werkelijkheid gebeurt, zijn veelal gebaseerd op de verwachtingen ten aanzien van die gehelen en soms worden we daarbij op het verkeerde been gezet. Soms wel heel letterlijk, bijvoorbeeld als we op een vliegveld lange tijd over een lopende band hebben gelopen en we aan het einde van de band weer vaste grond onder de voeten krijgen. ‘Wat je ziet’ en ‘wat je doet’ lopen even uit de pas en moeten zich (snel) aanpassen (het zogenoemde nabeeldeffect). Ook het effect van je trein die lijkt weg te rijden, terwijl het de aangrenzende trein is die vertrekt, is zo’n moment waarop je je even bewust wordt van je eigen interpretatie van de werkelijkheid.
Bressan geeft een overzicht van bekende en minder bekende onderzoeken naar ons visuele waarnemingssysteem, geordend aan de hand van onderwerpen als (de rol en invloed) van licht en kleur, maar ook wat het eigenlijk betekent om een voorwerp te zien. Het zien en herkennen van een stoel lijkt het eenvoudigste wat er is, aldus Bressan, maar is eigenlijk een klein wonder en minstens zo belangwekkend als de waarneming van een fata morgana. In onze waarneming is die stoel nooit gelijk en toch ervaren we het als een constante. Hoe kan dat?
Verder gaat ze in op de waarneming van diepte en beweging. Het feit dat we zelfs in iets plats diepte kunnen zien, wijst erop dat ons waarnemingssysteem afgestemd is op een driedimensionale wereld. Ook hier kunnen we gemakkelijk op het verkeerde been worden gezet. Wie heeft niet ooit een poging ondernomen om in een café met muurgrote spiegels dwars door de wand te lopen?
De psychologie is in de loop van haar geschiedenis meer en meer getypeerd als een wetenschap van het (inter)menselijke gedrag en alles wat daar fout in kan gaan, maar de eerste wetenschappelijke psychologie was vooral een waarnemingspsychologie. Onder de noemer van de psychofysica onderzocht Gustav Theodor Fechner (1801-1887) de relatie tussen fysische variabelen – zintuiglijke prikkels – en gewaarwordingen, vastgelegd in de Wet van Fechner. Voor diegenen bij wie die kennis een beetje uit het zicht is geraakt, heeft Bressan een mooi overzicht geschreven, desnoods om tijdens een feestje met veel aplomb te vertellen dat de maan misschien lichtgeel lijkt, maar donkergrijs is. Tja, dat wist u niet.

Dr. G. Breeuwsma is verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen en is redacteur van De Psycholoog. E-mailadres: g.breeuwsma@rug.nl.