Lees verder
Het IQ en de intelligentie: de illusie van meten Door: Martine F. Delfos (2020) Amsterdam: Uitgeverij SWP, 144 p.
Karel Soudijn

Martine Delfos bewandelt twee hoofdwegen. Ze leest een aantal oorspronkelijke publicaties van Alfred Binet (1857-1911), de Franse grondlegger van het onderzoek naar intelligentie, en ze oefent kritiek uit op het gebruik van ­IQ-tests door latere psychologen. Het werk van Binet levert twee inzichten op. Ten eerste: wie mensen test, moet er rekening mee houden dat de verkregen scores voor een deel worden bepaald door de situatie waarin het onderzoek plaatsvond. Een respondent reageert niet alleen op de gestelde vragen, maar bijvoorbeeld ook op de persoon van de proefleider. Ten tweede: testscores geven een indicatie van ‘zwakke plekken’ in iemands functioneren. De scores moeten vooral niet worden geïnterpreteerd in termen van ‘vaste kenmerken’. Aan zwakke plekken kan via onderwijs worden gewerkt.

De kritiek op latere versies van intelligentietests draait om de tegenstelling tussen zwakke plekken en vaste kenmerken. Met name in de Verenigde Staten werd intelligentie algauw opgevat als een score die tijdens het leven van een individu nauwelijks verandert. Daarmee kreeg de test volgens Delfos de rol van sorteermachine. IQ-tests zouden bijvoorbeeld bruikbaar zijn als instrument tot ‘rasverbetering’. Wie laag scoort, zo dachten sommige psychologen, moet minder kans krijgen om zich voort te planten.

Delfos laat in dit boek flinke stukken geschiedenis buiten beschouwing. Ze geeft ook geen goed overzicht van intelligentietests die momenteel in Nederland in omloop zijn, en wat onderzoek naar betrouwbaarheid en validiteit opleverde. Wel slaat ze enkele zijpaden in, door snel even te wijzen op het belang van onderzoekers zoals Piaget (1896-1980), Vygotsky (1896-1934) en Feuerstein (1921-2014), onderzoekers die bijzondere aandacht schonken aan de ontwikkeling van het denkvermogen van kinderen. Ook is het wel aardig dat Delfos laat zien dat het psychiatrische handboek DSM bij de beoordeling van verstandelijke beperking vroeger meer gewicht toekende aan IQ-scores dan in de meest recente editie.

Aan het eind nam Delfos een rapportage op, die zij bij een rechtszaak in hoger beroep uitbracht. In deze bijlage betoogt zij uitvoerig dat de appellant, een 26-jarige man, op zesjarige leeftijd een zeer laag ­IQ heeft gekregen dat enorm afwijkt van scores die hij op latere leeftijd behaalde. Door het eerstgenoemde onderzoeksresultaat zou hij in zijn verdere ontwikkeling sterk beperkt zijn. Kort samengevat: Delfos uit forse kritiek op wat de gevolgen waren van een score die twintig jaar eerder werd verkregen. Helaas vergeet Delfos in deze bijlage te vermelden waar de rechtszaak nu eigenlijk over ging. Tegen welke uitspraak ging de 26-jarige in beroep? We krijgen alleen te lezen, dat hij zijn hoger beroep verloor. Daarmee blijft echter onduidelijk in hoeverre de rapportage van Delfos in deze juridische procedure zinvol was. Misschien was zij zo geobsedeerd door ­IQ-problemen, dat zij niet in de gaten had waar de rechtszaak eigenlijk om draaide. Dit boek heeft een naïeve kant: Delfos bekent dat zij zelf nog nooit een intelligentietest heeft afgenomen. Praktische tips kan zij ons eigenlijk niet geven.