Lees verder

Vrijwel dagelijks verschijnen er berichten in de krant waarin adolescenten de hoofdrol spelen: schietincidenten op scholen, een slachtoffer van een loverboy dat haar oude school aanklaagt of meisjes die winkelwagentjes van een balkon afgooien. Pubers. Ontspoorde bijna-volwassenen die hun hormonen niet in bedwang kunnen houden en voor een hoop onrust zorgen.

De aandacht voor adolescenten is niet nieuw. Denk aan Romeo en Julia, een klassiek puberverhaal vol hevige emoties en ondoordachte acties. In tegenstelling tot wat vaak wordt verondersteld, namelijk dat adolescenten meer problemen veroorzaken dan voorgaande generaties, is het ondoordachte gedrag van adolescenten iets van alle tijden. Het verschil is dat we Romeo en Julia tegenwoordig wat beter kunnen begrijpen.
Eveline Crone, hoofddocent Ontwikkelings- en Onderwijspsychologie aan de Universiteit Leiden, draagt met het boek Het puberende brein bij aan een genuanceerder en optimistischer beeld van jonge mensen. Ze heeft voor dit boek inmiddels de junior Heymansonderscheiding gekregen. Deze prijs wordt uitgereikt aan jonge psychologen die in korte tijd een reputatie hebben opgebouwd die getuigt van een uitzonderlijke en veelbelovende wetenschappelijke visie en bekwaamheid.
Zoals de titel al doet vermoeden is de insteek van het boek het brein, oftewel de hersenen van de adolescent. De term puber wordt overboord gegooid want de puberteit is slechts een onderdeel van de adolescentie, namelijk het deel van de seksuele volwassenwording. De adolescentie is breder en beslaat grofweg de periode van tien tot tweeëntwintig jaar.
Crone beschrijft in het eerste van het vijf hoofdstukken tellende boek dat er in de periode van de adolescentie belangrijke veranderingen in de hersenen plaatsvinden. In tegenstelling tot wat tot voor kort werd gedacht (dat bepaalde gebieden in de hersenen nog niet volgroeid zijn) blijkt dat het de communicatie tussen de hersengebieden is die bij adolescenten nog niet optimaal verloopt. De hersenen maken tijdens de adolescentie een belangrijke ontwikkeling door op cognitief en emotioneel gebied. De afgelopen tien jaar is er een enorme vooruitgang geboekt op het gebied van hersenonderzoek waardoor er veel meer informatie is gekomen over deze ontwikkelingen. Dit boek is dan ook niet bedoeld als een handleiding om met je lastige puberzoon of dochter om te gaan, maar om meer inzicht te krijgen voor iedereen die met adolescenten werkt of in een huis woont.
De volgende vier hoofdstukken worden onderverdeeld in ‘het lerende brein’, ‘het emotionele brein’, ‘het sociale brein’ en ‘het creatieve brein’. In het tweede hoofdstuk over het lerende brein staat met name het begrip ‘planning’ centraal. Hoe kan het dat een adolescent prima kan rekenen, maar toch zijn zakgeld op een middag uitgeeft en vervolgens de rest van de maand geen geld heeft en er bij zijn ouders om gaat zeuren. Het is niet het gebrek aan rekenvaardigheid dat de adolescent in de problemen brengt als hij zijn zakgeld in zijn zak voelt branden in het winkelcentrum. Nee, de boosdoeners zijn de emotiecentra in de hersenen. Deze worden bij het zicht op een beloning dusdanig geprikkeld dat het emotionele het wint van het rationele. En zo komt een adolescent dus thuis met een piercing in plaats van een cadeautje voor oma en heeft een preek aan de keukentafel over het dragen van een helm bij het skaten wel impact, maar in de context van vriendjes op straat verdwijnt deze ver naar de achtergrond.
Over de emoties lezen we veel meer in het derde hoofdstuk, getiteld ‘het emotionele brein’. De emoties van adolescenten zijn enerzijds heftiger en extremer en anderzijds wisselen ze elkaar in rap tempo af. Zo kan het gebeuren dat er na een hele leuke dag winkelen met je dochter toch ineens weer deuren knallen en je als moeder uitgemaakt wordt voor kutwijf.
Het goede nieuws is dat je dochter je niet daadwerkelijk haat, het is haar nog niet rijpe controlesysteem dat zorgt voor de buitenproportionele emotionele uitspattingen. Het overactieve emotiegedeelte van de hersenen in combinatie met een nog niet volledig ontwikkeld vermogen deze te beteugelen brengt de adolescent (en diens omgeving) dus in een lastig parket. De waarschuwingssignalen zijn nog in de maak, wat verklaart waarom de adolescent zich vaker in risicovolle situaties begeeft en brokken maakt.
Het is dus nogmaals niet het begrip dat ontbreekt, een adolescent kan als hij er rustig over nadenkt of er met zijn ouders over praat prima onderscheid maken tussen korte- en langetermijnkeuzes, maar door de organisatie van verschillende onderdelen in zijn of haar brein is de neiging tot verleidelijke kortetermijnkeuzes groter dan de verstandige langetermijnopties.
Dan volgt het hoofdstuk over het sociale brein. Iedereen weet dat in de periode van de adolescentie de leeftijdsgenoten een steeds belangrijkere rol gaan spelen ten koste van de ouders. Als het ware van de ene op de andere dag wil je dochter niet meer naar school gebracht worden en wordt iedere goedbedoelde opmerking van een moeder afgedaan met een van oogrollen en zuchten voorziene uitroep ‘maham, doe niet zo stom!’.
In deze fase gaat ook het morele brein aan de slag, jongeren gaan denken over goed en kwaad, normen en waarden en komen hiermee soms in een lastige positie. Er wordt een schokkend voorbeeld hierover gegeven: the choking game, een spelletje waarbij een kick wordt verkregen door het dichtknijpen van je keel. Hierdoor krijgen de hersenen tijdelijk geen zuurstof, wat een ‘high’ gevoel kan opleveren. Reuze spannend om te doen en een groot geheim tussen vrienden, ouders mogen er niks van weten. In het boek wordt een casus beschreven van een jongetje dat sterft ten gevolge van dit spel. Zijn vrienden hadden wel getwijfeld om hun ouders in te lichten, maar de angst om hun vriendjes te verraden was groter. Een voorbeeld van een moreel dilemma.
Het boek eindigt optimistisch met een hoofdstuk over ‘het creatieve brein’. Want ondanks dat de adolescentiefase behoorlijk lastig en risicovol kan zijn, is het ook een unieke periode met unieke mogelijkheden. Doordat sommige hersendelen al goed werken en daarbij de creativiteit nog heel groot is omdat andere hersendelen nog niet volledig werken, bestaat er in de adolescentie een grote kans tot het ontwikkelen van groot muzikaal of sportief talent. Een leuke afsluiting van het boek.
Overigens is de toonzetting van het boek in zijn geheel optimistisch en positief van aard. Vol trots en opwinding zet Crone de bevindingen uit het hersenonderzoek uiteen. Er wordt ingegaan op de verschillende hersengebieden en hun functies, iets dat voor een leek wellicht even doorbijten is, maar tegelijk wordt er ook steeds een vertaalslag gemaakt naar de praktijk. Hoe kunnen deze bevindingen vertaald worden naar het onderwijs en de opvoeding? Daarin is nog een lange weg te gaan, maar de eerste initiatieven in de vorm van gespreksgroepen tussen ouders, wetenschappers en leerkrachten is al gezet.
Is er dan geen enkel punt van kritiek te noemen op dit boek? De vraag die blijft hangen is: over hoeveel adolescenten hebben we het nu eigenlijk? Terugkijkend op de jaren ’80 en ’90, waarin ik zelf mijn adolescentie doormaakte, zie ik een onzeker meisje, dromerige gedichten in zorgvuldig bewaarde dagboeken en urenlange telefoongesprekken met vriendinnen, niet erg dramatisch allemaal. Wat ik bedoel: zijn er niet ook ontzettend veel adolescenten die deze fase met relatief weinig kleerscheuren doorlopen? Het zijn natuurlijk vooral de leerlingen die om zich heen schieten op school die het nieuws halen. Over de braaf studerende, met hun ouders op vakantie gaande jeugd, horen we weinig en dat is waarschijnlijk toch het grootste deel. Hoewel dit boek het beeld van de adolescent behoorlijk nuanceert, wordt er toch vooral aandacht besteed aan het ontsporende gedeelte van de adolescenten, en dat is jammer.

Drs. Anna Roeden is gz-psycholoog/cognitief gedragstherapeut bij Peters psychotherapie, eerstelijnspraktijk in Nijmegen. E-mail: annaroeden@hotmail.com