Lees verder

De Amsterdamse hoogleraar J.T. Barendregt vertelde ons vroeger, dat hij nog nooit een slecht mens was tegengekomen. Hij kreeg wel geregeld te maken met personen die elkaar bedrogen of wreedheden begingen, maar iedereen die hij ontmoette was er heilig van overtuigd een goed mens te zijn. Barendregt vergat helaas om zijn observatie in een wetenschappelijk artikel te publiceren, en daarom staat hij niét te boek als de bedenker van de sociaalpsychologische attributietheorie, maar steeds als ik de Beroepscode van het nip opsla, moet ik even aan hem denken. Onze beroepscode is namelijk gebaseerd op vier basisprincipes waarvan iedereen zal vinden dat men er zelf altijd, onder alle omstandigheden, geheel aan voldoet: verantwoordelijkheid, integriteit, respect en deskundigheid. Ik ben nog nooit iemand tegengekomen die over zichzelf beweerde onverantwoordelijk of respectloos te handelen, of ondeskundig en met gebrek aan integriteit.

Wie naar de uitwerking van de genoemde basisprincipes kijkt, ziet iets merkwaardigs: de eigenlijke fundamenten van de nip-code zitten verderop in de tekst. Het gaat in onze beroepscode vooral om twee kwesties: handhaving van vertrouwelijkheid en bevordering van keuzevrijheid. In hun uiterste consequentie vinden we dit terug in artikel III.3.2.19 over het recht van cliënten op blokkering van hun rapport.

Europese metacode
Ook in buitenlandse beroepscodes krijgen vertrouwelijkheid en keuzevrijheid een zwaar accent. In de bundel Ethics for European psychologists formuleert een van de auteurs een vuistregel waarin we beide begrippen op een fraaie wijze terugvinden. Psychologen, aldus deze auteur, zouden in het algemeen een dossier moeten beschouwen als iets waarvan het eigendomsrecht bij de cliënt berust. Dit impliceert onder meer, dat een dossier niet zonder toestemming van die eigenaar aan anderen ter inzage mag worden verstrekt.
Waarom is de nip-code opgebouwd uit basisbegrippen die niet meteen duidelijk maken waar het eigenlijk om gaat? Het antwoord op deze vraag is gemakkelijk te geven. De architecten van onze beroepsethiek wilden deze in overeenstemming brengen met het prototype van een code, een ‘metacode’, ontworpen door de efpa, de Europese federatie van beroepsverenigingen in de psychologie. De bundel Ethics for European psychologists legt de achtergronden van deze metacode uit – het boek is dus ‘meta-meta’ – maar de lezers worden met behulp van talrijke vignetten ook uitgedaagd om zelf invulling te geven aan regels waaraan zij zich zouden moeten houden.
De metacode van de efpa richt zich op beroepsverenigingen in verschillende landen. Deze organisaties kunnen de tekst ervan beschouwen als een basisstructuur die naar eigen behoefte verder wordt uitgewerkt. Weliswaar streeft de efpa naar uniformering van beroepscodes in ons werelddeel, maar voorlopig blijft er nog ruimte voor lokale variatie.
Ethics for European psychologists begint met algemene beschouwingen over ethiek, maar de hoofdmoot bestaat uit een stapsgewijze bespreking van de metacode. Aan elk basisprincipe is een hoofdstuk met voorbeelden gewijd. Hier en daar staan uitstapjes naar concretiseringen zoals deze te vinden zijn in lokale beroepscodes. Slothoofdstukken waaieren breed uit; hier treft men beschouwingen aan over de verschillen tussen klachtrecht, mediation en arbitrage, en over de toekomst.
De talrijke voorbeelden zijn mooi en leerzaam, maar dit boek is rommelig geredigeerd. Een van de auteurs koppelt aan zijn voorbeelden steeds een rijtje vragen; andere auteurs laten dit na. Met de gebrekkige eenheid van stijl valt wel te leven, maar dit lukt minder goed met de dubbele doelstelling. Ethics for European psychologists wil beroepsverenigingen stimuleren om regelgeving en bijbehorende procedures te ontwikkelen, maar daarnaast is het boek ook bedoeld om afzonderlijke psychologen (en studenten) na te laten denken over hun eigen functioneren. Voor elk van die doelgroepen bevat het boek te veel van het goede. Lezers moeten eigenlijk een kapmes bij de hand houden.

Casuïstiek NIP-code
Eén van de auteurs van Ethics for European psychologists is Casper Koene. Hij publiceerde onlangs ook een eigen boek, Lotgevallen: casuïstiek uit het tuchtrecht voor psychologen. Tussen 1991 en 2007 verzorgde Koene vele afleveringen van de ethiekrubriek in De Psycholoog. Hierin beschreef hij talrijke uitspraken van het College van Toezicht en het College van Beroep van het nip. Soms gaf hij ook weer hoe Regionale Tuchtcolleges en het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg een klacht afhandelden. Koene beperkte zich daarbij niet tot samenvattingen van uitspraken; hij gaf er een eigen commentaar op.
Lotgevallen is een bloemlezing uit eerder gepubliceerde stukken, maar de teksten zijn bij bundeling bewerkt, want Koene laat nu ook steeds zien welke gedeelten uit de meest recente versie van de nip-code (van kracht geworden in 2007) toepasbaar zijn op de situaties die hij beschrijft.
Koene benadrukt dat Lotgevallen niet bedoeld is als een inleiding in de beroepsethiek; het is een boek met voorbeelden van tuchtzaken. Lezers krijgen te zien hoe bepaalde klachten tegen psychologen formeel werden behandeld. Uitspraken van tuchtcolleges zijn in juridische taal geschreven; Koene vat ze op een wat lossere toon samen. Vaak brengen klagers een complex aan verwijten naar voren. Deze complexiteit is in de hoofdstukken gehandhaafd. Om onze betrokkenheid bij een klachtzaak te versterken, kiest Koene voor een literaire vorm: hij schrijft korte verhalen over mensen die het met elkaar aan de stok krijgen. Een van die verhalen begint bijvoorbeeld zo: ‘Op aanraden van haar vriend Leo had Camilla Coers zich tot Patrick Griffioen gewend.’ De ervaren lezer begrijpt meteen wie straks de klacht zal indienen, want Camilla is kennelijk de cliënt (haar naam begint met een C) en Patrick de psycholoog (want zijn naam begint met een P). En Leo? Dat zal wel iemand zijn die voor complicaties zorgt.
De verhaalvorm moet het gemakkelijk maken om te begrijpen waarom er iets misging in de professionele relatie tussen psycholoog en cliënt, maar helaas is Koene geen groot stilist. Het is goed te zien welke literaire kunstgrepen hij toepast, maar hij beheerst ze onvoldoende. Zelf realiseert de schrijver zich dit ook wel, want in het voorwoord van zijn boek raadt hij ons aan om de beschouwingen niet allemaal in één keer te lezen. Over zijn eigen werk schrijft Koene namelijk (in de vorm van een heilwens): ‘Mag dit boek voor eenieder zijn als een fles mooie oude wijn, op een rustige avond aandachtig te consumeren bij het haardvuur.’
In Lotgevallen kent Casper Koene zichzelf een dubbelrol toe. Met behulp van zijn voorbeelden laat hij aan een breed psychologenpubliek zien hoe het in de beroepspraktijk fout kan gaan. Hier zit hij in de rol van docent. Daarnaast geeft hij commentaar op uitspraken van tuchtcolleges. Hier is hij criticus. Voor de docent is het niet erg dat sommige klachten uit Lotgevallen tamelijk oud zijn. Die klachten blijven leerzaam. Maar de criticus raakt verstrikt in anachronismen. Uitspraken die tuchtcommissies deden aan de hand van een vroegere versie van de nip-code, beoordeelt Koene in deze bundel aan de hand van de beroepscode die pas in 2007 is ingevoerd. Soms wringt dit. Ook Lotgevallen kan hierom het beste worden gelezen met een kapmes onder handbereik.

Dr. K.A. Soudijn is, na zijn pensioen, als ‘gast’ verbonden aan de Universiteit van Tilburg om ethiekonderwijs te geven. Hij publiceerde over beroepsethiek diverse studieboeken en hij maakt deel uit van het College van Toezicht van het NIP.