Ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van het nip schreef Jaap van Ginneken het jubileumboek Van Big Brother tot hersenhype, de psycholoog in de praktijk (Uitgeverij Boom), dat op het jubileumcongres in Utrecht ten doop zal worden gehouden. Vanwege de grote omvang van het manuscript haalde het thema Cultuur uiteindelijk het boek niet, vandaar op deze plek een exclusieve bijpublicatie.
Het meest fundamentele artikel 1 van de Grondwet zegt dat discriminatie op grond van geslacht, ras, godsdienst, levensovertuiging of politieke gezindheid niet is toegestaan. Maar wat doen psychologen om die te voorkomen? Zowel in het dagelijks leven, als in hun eigen beroepspraktijk: bij tests en assessments, bij diagnosen en therapieën?
Medio jaren negentig evalueert een visitatiecommissie de Nederlandse studies psychologie. Ze pleit onder meer voor veel méér aandacht voor diversiteit en cultuurverschillen. Binnen het nip is dan juist het initiatief genomen tot de instelling van een werkgroep, later sectie, op dit terrein. De oprichters stellen de term ‘Interculturalisatie’ voor, in plaats van cross-, multi- of transculturalisatie. Eén oprichter is Ine Vink, die tien jaar in Algerije heeft gewoond, een partner uit Noord-Afrika heeft, en Maghrebijns spreekt. Een ander is Venu van Assem, die Turks spreekt. Beiden werken als psycholoog/ psychotherapeut veel met allochtonen. Een vroege pleitbezorger van dit aandachtspunt is ook David Ingleby, hoogleraar Klinische en Ontwikkelingspsychologie in Utrecht.
Ze willen overigens dat ‘cultuur’ niet als iets aparts of extra’s wordt beschouwd, maar dat psychologen en anderen zich in alle domeinen bewust worden van de rol van deze belangrijke variabele. Dat blijkt bijvoorbeeld uit een recent groot congres over ‘Intercultureel Vakmanschap’ van psychologen en pedagogen, voorgezeten door Olaf Stomp van Contrast, het tijdschrift over de multiculturele samenleving. Er zijn plenaire sessies en workshops over een hele waaier aan onderwerpen: van interculturele sensitiviteit en gespreksvoering tot tests, diagnose, therapie, intervisie en zo meer.
De strijd om erkenning is moeizaam: een oudere generatie van intercultureel georiënteerde autochtone psychologen trekt daarbij samen op met een jongere generatie van net aantredende allochtone psychologen. Eén van hun initiatieven is het toekennen van een Sindbad-prijs, genoemd naar de zeeman uit Duizend en Eén Nacht, aan enkelingen die zich op dit terrein verdienstelijk hebben gemaakt. Winnaars zijn achtereenvolgens Ybe Poortinga, Bim Mungra, Hacène Seddik, Joop de Jong, Rob van Dijk en Mohsen Edrisi. Inmiddels is er ook een kleinere Scheherazadeprijs ingesteld.
Kwestie: Test-bias bij allochtone kinderen
Volgens het CBS verdubbelt het aantal allochtone leerlingen in het basisonderwijs tussen eind jaren zeventig en eind jaren tachtig van vijf naar tien procent, mede door gezinshereniging (zie noot 1). Hun scores en cijfers vallen echter vaak tegen, het suggestieve etiket ‘zwarte scholen’ doet zijn intrede. Men is zich er echter weinig van bewust dat het leven van allochtone kinderen en jongeren van kleuterschool tot universiteit een lange hindernisloop is, waarin ze door onbewuste en bewuste discriminatie tientallen drempels moeten nemen die hoger zijn dan die voor autochtonen.
Zelfs een laat ontwikkelde intelligentietest heeft bijvoorbeeld nog een vraag als de volgende. ‘Zoek het woord dat op alle twee de woordparen van toepassing is. Idool & film, en maan & hemel’. Antwoord: ‘Ster’. De Volkskrant voegt daaraan toe: ‘Dat vergt een behoorlijk begrip van de Nederlandse taal en gezegden’. Een understatement. Allochtone leerlingen halen dus gemiddeld lagere iq-scores. NRC Handelsblad tekent daarbij aan: ‘In 2003 kregen ruim 100.000 leerlingen op basis van hun iq het stempel “zorgleerling”. Een kwart van hen moest op basis van de test naar het praktijkonderwijs … Sinds de invoering van het vmbo, in 1999, speelt het iq een cruciale rol bij het bepalen van het schooltype voor moeilijk lerende kinderen.’ (zie noot 2)
Een ander voorbeeld. Bij de eerste ‘Revisie Amsterdamse Kinder Intelligentie Test’ (rakit; oorspronkelijk van de vu) worden namen als ‘Sneeuwwitje’ en ‘Robbedoes’ bekend verondersteld. Kinderen van Marokkaanse of Turkse komaf halen daarop dan ook een iq dat zeven volle punten lager is, waardoor ze vaak net ónder een belangrijke drempel belanden. Aldus een onderzoek van Jelte Wicherts en Conor Dolan van de Universiteit van Amsterdam, dat gepubliceerd wordt in het vaktijdschrift Educational Measurement: Issues and Practices. Zij kijken naar de oergegevens, die inmiddels 25 jaar oud zijn. Commerciële uitgevers als Pearson stellen duur hernormeringsonderzoek vaak uit. Na hun kritiek op de rakit-I neemt de uitgeverij echter snel maatregelen en komt met de aangepaste rakit-II (zie noot 3).
Een van de felste critici van deze en andere iq-tests met een sterke verbale component is Peter Tellegen, van de Rijksuniversiteit Groningen. Hij heeft de erfenis van de beroemde Snijders- Oomen Niet-verbale Intelligentiest son overgenomen en verder ontwikkeld. Deze is oorspronkelijk gemaakt om dove kinderen mee te testen, maar wordt geschikt gemaakt voor andere vormen van taalachterstand, communicatie- en gedragsproblemen, en ook voor internationaal gebruik. Maar zelfs bij zijn eigen test is hij een tegenstander van cijferfetisjisme. Hij noemt een e-mail die hij kreeg van bezorgde ouders wier kind niet toegelaten werd tot een school voor speciaal onderwijs, omdat het een iq-punt te kort kwam op de son-test. Waanzin, volgens Tellegen, want in extreme gevallen kunnen er vooral bij jonge kinderen grote verschillen zitten’ tussen scores op verschillende intelligentietests, en ook door plots verspringende normen voor verschillende leeftijdscategorieën (zie noot 4).
Het is dus om dit soort redenen dat het Landelijk Bureau Racismebestrijding lbr (tegenwoordig ‘Artikel 1’ genoemd, naar het eerste lid van de Grondwet), de Commissie Testaangelegenheden cotan van het nip benadert voor een gezamenlijke Test Screenings Commissie (tsc). Die commissie, onder leiding van professor Willem Hofstee uit Groningen, licht twintig van de meest gebruikte tests in Nederland door op cultural bias. Hun rapport concludeert onder meer: ‘Qua inhoud vertonen veel tests allerlei ongerechtigheden: onnodig moeilijke woorden in tests die niet bedoeld zijn beheersing van het Nederlands te meten; afbeeldingen met alleen witte mensen erop; ingewikkelde of tweeslachtige testinstructies; begrippen die in andere culturen aanstootgevend of afstotend zijn; verouderde items die voor allochtonen extra problemen kunnen opleveren; vervreemdende vragen, overvloedig gebruik van idioom’ enzovoort (zie noot 5).
De achterstand inzake onderzoek naar test-bias moet snel worden ingehaald, zo benadrukken ze. Er komt inderdaad een drietal proefschriften over deze zaken, een daarvan draagt zelfs bij tot een multiculturele capaciteitentest, maar verder verandert er niet veel. Vlak voor de millennium-wende publiceert De Psycholoog een speciaal themanummer over allochtonen, waarin twee artikelen met een verschillende strekking over testen, wat vervolgens leidt tot een verhit debat tussen degenen die vinden dat er nauwelijks sprake is van testbias, en degenen die vinden dat er dringend verdere aanpassingen nodig zijn (zie noot 6).
In 2005 neemt het lbr (Art. 1) daarom opnieuw het voortouw, door samen met de jonge Sectie Interculturalisatie van het nip een commissie te vormen, die het opstellen van Richtlijnen voor zorgvuldig gebruik begeleidt. Daarin zitten nu ook vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers, van de vereniging voor personeelsbeleid nvp en de branche-organisatie voor selectiebureaus oaws, alsmede andere leken en deskundigen. Geleidelijk worden die richtlijnen steeds breder gedragen. De noties van non-discriminatie en fairness staan dan al in de nieuwe beroepscode, en worden ook in de opeenvolgende versies van de Algemene Standaard Testgebruik verder uitgewerkt. Het negeren van het probleem lijkt daarmee tot het verleden te behoren (zie noot 7).
Kwestie: Interculturele communicatie op het werk
Eind jaren zeventig wonen er al ruim één miljoen immigranten in Nederland, maar slechts één op de zes komt dan nog uit ‘niet-westerse’ landen. Dat schijnbaar eenduidige etiket en de aansluitende ‘probleem’-definitie, komen vanaf die tijd pas echt in zwang (zie noot 8).
Vvd-leider Frits Bolkestein zet de integratie als eerste nadrukkelijk op de politieke agenda, met een provocerend stuk in de Volkskrant over de superioriteit van de westerse beschaving. PvdA-ideoloog Paul Scheffer volgt met een stuk in nrc Handelsblad en een boek over het multiculturele drama, bijgevallen door opeenvolgende directeuren van het Sociaal Cultureel Planbureau. Kort daarop volgen 9/11, de moorden op Pim Fortuyn en Theo van Gogh, de opkomst van Rita Verdonk en Geert Wilders. De laatste claimt steevast dat immigranten meer kosten dan ze betalen, maar recent onderzoek van de oeso zegt dat het omgekeerde eerder het geval is (zie noot 9).
Midden jaren zeventig wordt Suriname onafhankelijk en komt er een grote groep Hindoestanen maar ook Creolen naar Nederland. Uit de Antillen komen eerst studenten en hoogopgeleiden, maar later ook laagopgeleide jongeren en werklozen. Uit Marokko en Turkije komen ‘gastarbeiders’: eerst alleen mannen, later ook vrouwen en kinderen. Rond de millenniumwende wordt het aantal westerse immigranten van 1,4 miljoen zo voor het eerst overtroffen door het aantal ‘niet-westerse’ immigranten. Naast de kerngroep uit de vier ‘tmsa’-landen komen er ‘asielzoekers’ (in 2012 minder dan 10.000). Vooral die uit islamitische landen brengen voor het eerst een afwijkende religie en samenhangend cultuurpatroon mee, waaraan ze langer vasthouden. Dat is vooral zichtbaar in de vier grote steden, waar het merendeel van de jongeren inmiddels allochtoon is.
Ook al zijn de meeste allochtonen gekomen om in Nederland te werken, de drempels voor toetreding tot de arbeidsmarkt blijken hoog. De werkloosheid is bovengemiddeld: bij groei worden ze als laatsten aangenomen, bij krimp worden ze als eersten weer ontslagen. Ze hebben de zwaarste en meest ondankbare banen, ze worden bovengemiddeld vaak ziek en arbeidsongeschikt (zie noot 10).
Allochtone ervaringsdeskundigen in Nederland proberen met hun eigen theorieën de interculturele communicatie op het werk en elders te vergemakkelijken. Zoals David Pinto en Wasif Shadid, die later beiden hoogleraar worden op dit terrein (zie noot 11). Ook autochtone cultureel psychologen en antropologen manifesteren zich. Na de theorie komt ook de praktijk aan de orde, in eenvoudiger inleidingen voor het beroepsonderwijs (zie noot 12).
In het verlengde van de bovengenoemde kwestie van culturele bias bij het testen van kinderen, komt ook die bij ‘assessment’ van volwassen sollicitanten op de agenda. Assessments voor een baan bestaan vaak uit twee dagdelen en vier onderdelen: een interview, capaciteitentests, persoonlijkheidsvragenlijsten en een praktijksimulatie. In 2007 wordt vanuit de sectie Interculturalisatie, maar met steun van de sector Arbeid en Organisatie, een speciale werkgroep assessment opgericht. Initiatiefnemers zijn Paulien Linnenbank en Inge Speelman-Tjoeng, die op beide terreinen actief zijn. Zij interviewen professionals van gerenommeerde adviesbureaus, op zoek naar best practices. Bijvoorbeeld: altijd de hele persoon en achtergrond bezien, nooit alleen maar de ‘scores’. Dit leidt eerst tot een workshop, vervolgens tot een groot nip-congres, en ten slotte tot een boek over Culturele diversiteit en assessment, voor mensen in het veld van personeelsmanagement en human relations (zie noot 13). Linnenbank is zelf a&opsycholoog en tegenwoordig ook voorzitter van de sectie. ‘Toen ik begon met werken was het ook al een issue. Ik werkte bij de Rijks Psychologische Dienst, het was bijvoorbeeld toen bij de politie al actief beleid. [Maar] ze worstelen er nog steeds mee. Ik ben net een heel groot project aan het afronden, bij een ggzorganisatie forensische psychiatrie, om alle 140 medewerkers een training interculturele effectiviteit te geven. Als co-trainer en assistent hebben er ook een aantal mensen hier uit de sectie meegedaan. ( … )’
Kwestie: Diagnose en therapie van andere culturen
Veel allochtonen, en vooral jongeren, worden van oudsher niet bijtijds door de ggz bereikt. Hooguit als ze met de politie in aanraking komen, maar dan is het vaak al te laat. Geen wonder dat de gevangenissen vol zitten met dergelijke gevallen. Albert Boon, onderzoeker bij de jeugdpsychiatrische instelling De Jutters en bij Curium van het Leids umc. ‘Kijk, de hulpverleners zijn natuurlijk ook niet gek, ze hebben alleen andere dingen aan hun hoofd. Ze zagen heus wel dat hun wachtkamers blank waren. Toen ik dat publiceerde, was er heel veel maatschappelijke heisa. Kwam in het achtuurjournaal. Op de voorpagina van de krant. En de oude rotten in het vak wisten dat allang. Ik heb de odds-ratio berekend, de kans op behandeling. De kans dat een Antilliaans of Marokkaans kind behandeld werd was half zo groot als die bij mijn eigen kind.’
In 1990 trekken de Riaggs in de vier grote steden dus aan de alarmbel, en bieden de Kamer een manifest aan over de specifieke problemen bij ggz-hulpverlening aan migranten. Aanvankelijk hebben die nog weinig een beroep gedaan op psychologische zorg, maar inmiddels begint wel een inhaalslag: eerst in de Randstad, later ook elders. Het Nationaal Fonds Geestelijke Volksgezondheid subsidieert een eerste onderzoek naar gezondheidsproblemen en verwijspatronen. Het Trimbos kennisinstituut in Utrecht ondervraagt vijftig hulpverleners over de ervaringen met hun laatste 215 allochtone cliënten. De capaciteitsgroep Klinische Psychologie aan de universiteit aldaar ondervraagt vervolgens ook de allochtone cliënten zelf (zie noot 14).
Daaruit blijkt dat aanbod en vraag niet altijd goed aansluiten. Cliënten willen bijvoorbeeld vaak dingen weten over het persoonlijk leven van de therapeuten, alvorens hen vertrouwen te geven. Ze komen vaak met onjuiste verwachtingen: willen een recept, een concreet advies, hulp inzake werk of woning. Geslachtsrollen worden anders beleefd en geuit, net als respect van de groep, eer en schaamte. Ze willen soms familie meenemen naar de gesprekken, gaan anders om met individuele autonomie, met de opgave om klachten samen te ‘bewerken’, met ‘huiswerk’, en haken daarom vaak voortijdig af.
De standaardlijsten voor symptoominventarisatie icd van de who, en dsm van de apa, blijken vaak niet van toepassing. Ze blijken namelijk raar of ‘weird’. Dat wil zeggen: toegespitst op ‘Western Educated Industrialized Rich Democratic’ samenlevingen. Ze claimen ‘universeel’ te zijn, maar hebben een restcategorie geïntroduceerd van typisch ‘cultuurgebonden’ syndromen. Dit leidt bij Nederlandse behandelaars echter vaak tot ‘culturaliseren’, dus tot het óverbenadrukken van de uniciteit van het klachtenpatroon, en dus van de onmogelijkheid om daar verder analytisch over na te denken (zie noot 15).
Allochtone cliënten komen trouwens vaak allereerst met lichamelijke klachten zoals hoofdpijn of buikpijn, ook al omdat ze in verschillende opzichten geen ‘gemeenschappelijke taal’ delen met de hulpverleners. Daarbij komt dat zij vaak een veel holistischer mensbeeld hebben, dat niet aansluit bij het gespleten cartesiaanse mensbeeld van westerse hulpverleners, oorspronkelijk afgeleid van een strenge scheiding tussen lichaam en geest. Wanen zoals die samenhangend met de winti vodoo-cultuur van Creoolse Surinamers leiden bijvoorbeeld snel tot over-diagnoses zoals schizofrenie, terwijl stemmen of verschijningen van de Heilige Maagd Maria in Brabant en Limburg nauwelijks worden geproblematiseerd.
Langzaam aan zijn de eerste allochtone psychologen nu echter actief geworden in de hulpverlening aan de eigen herkomstgroep: de niche waarin ze meteen aan de slag kunnen. Een voorbeeld is de jonge Farkhonda Tahir van de sectie Interculturalisatie, net afgestudeerd als klinisch neuropsycholoog. Ze is afkomstig uit Afghanistan, en wordt gevraagd voor het behandelen van een man uit Afghanistan met whiplashklachten, die door bijkomende psychische problemen chronisch zijn geworden. ‘Het hielp dat hij in zijn eigen taal kon communiceren met iemand die zijn achtergrond kende,’ zo zegt ze. ‘Het is uiteindelijk weer goed gekomen met hem, dus daar ben ik wel heel erg blij mee.’ Tahir zou graag de gz-opleiding doen en uiteindelijk een eigen praktijk beginnen.
Veel vroege behandelaars zijn zo zelf allochtoon, of partner van een allochtoon (zie noot 16). Een Nederlandse therapeut weet bijvoorbeeld vaak niet dat disfunctionele overtuigingen bij Surinamers variëren, zo zegt hoogleraar Klinische Psychologie Marrie Bekker. ‘Een creool heeft eerder last van een regel als “Hang nooit je vuile was buiten”. En menig Hindoestaan worstelt met de ongeschreven wet “Wie elders hulp zoekt, beledigt zijn familie”.’ (zie noot 17) Joop de Jong heeft op zijn beurt lang als tropenarts in Afrika gewerkt. Hij zet de vakken medische antropologie, transculturele psychiatrie en psychotherapie in Nederland op de academische kaart, voert met een collega de redactie over een handboek, en wordt hoogleraar aan de vu in Amsterdam.
De millennium-wende luidt daarna een kentering in. Enerzijds steunen vijf ggz-instellingen het opzetten van het Mikado kenniscentrum voor interculturele zorg, met psychiater Armin Voogt en medisch antropoloog Rob van Dijk als eerste parttime medewerkers. Inmiddels is dat uitgegroeid tot een groot landelijk netwerk. Anderzijds gaat dat later participeren in een onderzoeks- en implementatie-programma waaraan ook Klinische Psychologie van de Universiteit Tilburg gaat deelnemen. Voor interculturele psychiatrie is er inmiddels het netwerk i-psy met behandelaars die acht verre talen spreken, specialisten van k&j tot aan forensische, en een dozijn centra gespreid door het hele land.
Toch zijn er nog drempels. Als vanaf 2008 de eerste acht sessies met een psycholoog onder de basisverzekering gaan vallen, weten velen de weg pas te vinden. Maar een nieuw probleem ontstaat wanneer het ministerie van vws het totale budget voor tolk- en vertaaldiensten in de zorg schrapt. De psychologen van het nip en de psychiaters van de nvvp sturen samen een brandbrief, en ook de huisartsen van de knmg sluiten zich aan. Ildikó Nagy neemt namens het nip mee het initiatief voor een Europese werkgroep over de hele problematiek, met deelnemers uit 24 landen. Murat Can van Esens geeft met collega’s op initiatief van het nip en de lve een eerste meerdaagse cursus ‘wereldpraktijk.’
Geleidelijk aan begint het witte ggz-veld zo een beetje bij te kleuren (zie noot 18).
Over de auteur
Dr. Jaap van Ginneken is massapsycholoog, voorheen lang verbonden aan de Universiteit van Amsterdam. Hij is nu spreker en auteur van een groot aantal boeken. Zijn laatste boek is Verleidingen aan de top. E-mail: Jaap.vanGinneken@orange.fr.
Noten
1. Fons van de Vijver e.a., De Psycholoog, april 1993. Eind jaren zeventig komt driekwart van de Marokkaanse immigranten voor gezinshereniging. CBS 111 jaar statistiek in tijdreeksen, p.7.
2. Paulien Bakker, De Volkskrant, 28 Nov. 2006; Guus Valk, NRC Handelsblad, 7 maart 2005.
3. NRC Handelsblad, 30 november 2010.
4. In zijn lezing op het jubileumsymposium, in Muziekcentrum Vredenburg in Utrecht. Matthijs Conradi, De Psycholoog, April 2004. Zie ook de brochure van Peter van Drunen over 60 jaar Son-tests.
5. Willem K.B. Hofstee, Toepasbaarheid van psychologische tests bij allochtonen, De Psycholoog, juni 1990.
6. Met enerzijds Cotan-veteraan Arne Evers en vu-promovendus Jan te Nijenhuis, en anderzijds promovendi Remko van den Berg en Paul van Leest, en natuurlijk Peter Tellegen. De Psycholoog, maart & juni 1999; april, mei & juli/ augustus 2000.
7. Zie het overzichtsartikel van Jorg Huijding e.a. over ‘Verantwoord en fair testgebruik’, in De Psycholoog, april 2012.
8. Vóór die tijd waren Italiaanse en Spaanse gastarbeiders als probleemgroep aangemerkt, toen Joegoslavische. Van ‘Indo’s’ werd (ten onrechte) gezegd dat ze geen problemen hadden of gaven, van ‘Molukkers’ dat ze wel problemen gaven. Later werden eerst Surinamers of Antillianen als belangrijkste probleemgroep aangemerkt, dan weer Turken of Marokkanen. Het aantal culturele handicaps lijkt nu voor die laatste groep het grootst.
9. IHT, 14 Juni 2013. Ik heb dat heel lang geleden ook al eens voorgerekend aan de hand van Franse cijfers.
10. NRC De Week, 18 febr. 2013; Jaarrapport Integratie. Den Haag: CBS (& SCP) 2012.
11. Bijv. Yaël & David Pinto, Interculturele conflicten (Houten: Bohn 1994); W.A. Shadid, Grondslagen van de interculturele communicatie (Houten: Bohn 1998).
12. Zie mijn Handboek wereldburger (A’dam: Boom 2008) – een ironisch bedoelde titel die vaak niet goed werd begrepen.
13. Paulien Linnenbank & Inge Speelman-Tjoeng, Culturele diversiteit en assessment. Verschillende mensen gelijke kansen. (Assen: Van Gorcum 2009).
14. Zie de artikelen van Jeroen Knipscheer & Rolf Kleber; van Karin Hosper e.a., in De Psycholoog, april 1998 en juni 1999.
15. Marrie Bekker, Op zoek naar een multiculturele DSM, De Psycholoog, november. 2006.
16. Mijn Hindoestaanse echtgenote is zo begonnen. Haar toenmalige collega Indra Boedjarath publiceerde later verschillende boeken, zoals (met Dirck van Bekkum, red.) Een blik in de transculturele hulpverlening (Utrecht: Van Arkel 1997).
17. De Psycholoog, november 2006, p. 619. 18 Marleen Luijt, NRC Next, ‘Doe het een klein beetje anders – Psychologen willen allochtonen bereiken’, 15 april 2010.