Lees verder

In augustus 2011 verscheen het Handboek voor gz-psychologen bij uitgeverij Boom. Met het oog op de titel van het boek vroeg ik mij af waarom ik in de uitoefening van mijn beroep als gezondheidszorgpsycholoog eigenlijk een handboek nodig heb. Ik heb immers al jaren zonder gekund. Ook vroeg ik me af waarom er speciaal voor gz-psychologen een handboek moet verschijnen. Er bestaat toch ook geen handboek voor psychotherapeuten, klinisch psychologen of psychiaters? Wat maakt het beroep van de gz-pyscholoog dan zo bijzonder? Bij het lezen van de inleiding kwam de aap uit de mouw. Het BIG-register voor gz-psychologen bestaat twaalfenhalf jaar; reden genoeg voor een feestje. Met bijdragen van maar liefst 69 auteurs wordt in 45 hoofdstukken het beroepsveld van de gz-psycholoog in brede zin uit de doeken gedaan.

Om dat beroepsveld te belichten is het boek onderverdeeld in vier delen. In het eerste deel wordt de gz-psycholoog gepositioneerd. Er wordt niet alleen stilgestaan bij de totstandkoming van het beroep, maar er is ook aandacht voor de competenties van de gz-psycholoog. Gz-psychologen in opleiding kunnen aan de hand van een competentieprofiel in het werkveld getoetst worden en er kan richting worden gegeven aan de ontwikkeling van de beroepsidentiteit. Ten slotte volgt een hoofdstuk dat de plaats van de gz-psycholoog ten opzichte van de psychotherapeut en de klinisch psycholoog schetst. Zoals de auteurs stellen: ‘Jonge gz-psychologen zouden bij voorkeur daar moeten worden ingezet in de zorg waarbij hun deductief redeneren de grootste voordelen oplevert, bijvoorbeeld bij classificerende diagnostische taken of bij het toepassen van protocollen’ (p.58). Want: ‘De klinisch psycholoog is geen super gz-psycholoog maar moet een echte specialist worden hetgeen betekent keuzes maken en verder specialiseren’ (p.59).
Het tweede deel van het boek staat stil bij de taken van de gz-psycholoog. Dit deel bevat een reeks hoofdstukken gewijd aan diagnostiek en behandeling, maar besteedt ook aandacht aan wetenschappelijk onderzoek en managementtaken. Het is belangrijk dat gz-psychologen worden uitgerust met kennis uit de wetenschap en dat ze ervaring kunnen opdoen met managementtaken. Tot op heden bestaat het overgrote deel van de werkzaamheden uit diagnostiek en behandeling en zal de bijdrage van wetenschappelijk onderzoek en management in de opleiding nog vorm moeten krijgen. De reeks hoofdstukken over behandelingen bestrijkt een groot aantal psychologische referentiekaders en de daaruit voortvloeiende therapievormen. Het heeft daarmee iets weg van een protocollenboek maar daarvoor is de diepgang te beperkt en zijn andere handboeken op de markt verkrijgbaar. Een knelpunt is de uitvoering van de protocollen door gz-psychologen werkzaam in de eerstelijn-ggz, waar met ingang van 2012 nog maar vijf behandelzittingen uit de basisziektekostenverzekering worden vergoed.
Het derde deel gaat in op de vraag waar we gz-psychologen aantreffen. We komen ze bijvoorbeeld tegen in de ggz, de forensische zorg en in de begeleiding van mensen met een verstandelijke beperking. De gz-psycholoog werd tot voor kort gezien als een generalist: iemand die geschoold is in het aanbod van niet-specialistische hulp. De laatste jaren is te zien dat gz-opleidingen een meer specialistisch karakter krijgen. Zo is er de mogelijkheid om te kiezen tussen kinderen en jeugdigen of volwassenen en ouderen. Ook is het mogelijk om een profielopleiding te kiezen in aanvulling op de generalistische gz-opleiding, waaronder eerstelijnspsychologie, forensische zorg of verslavingszorg. De auteurs schrijven over deze verscheidenheid: ‘Gz-psychologen treffen we aan in de ggz, de somatische zorg, revalidatie, ouderenzorg, jeugdzorg, gehandicaptenzorg, forensische settings, verslavingszorg, arbodiensten, onderwijs en de eerstelijnsgezondheidszorg’ (p. 320).
Het laatste deel van het boek gaat over ethische, juridische en opleidingsaspecten. Deze thema’s horen natuurlijk ook thuis in dit handboek. Het zijn vooral informatieve hoofdstukken. Een hoofdstuk over de opleiding is vooral relevant voor mensen die zich nog oriënteren of de opleiding willen gaan volgen, maar minder voor de mensen die al gz-psycholoog zijn. Het hoofdstuk over rollen, taken en verantwoordelijkheden van praktijkopleiders, werkbegeleiders en supervisoren is vooral relevant voor mensen die gaan beginnen aan de opleiding. Dit hoofdstuk maakt duidelijk wie nu precies wat doet binnen een opleidingstraject.
‘Gz-psychologen moeten rekening houden met ethische en juridische normen en het wettelijk kader van de Wet BIG, die bepalend zijn voor de grenzen en mogelijkheden van het beroep’ (p. 480).
Kortom, het boek kan het beste gezien worden als een naslagwerk. Om terug te komen op de vraag wat het beroep van de gz-psycholoog zo bijzonder maakt: dit handboek benadrukt de veelzijdigheid van het beroepsveld en geeft mij daar als gz-psycholoog een trots gevoel over.

Dr. J. Roelofs is werkzaam bij de universiteit Maastricht en als gz-psycholoog bij het ggz-centrum voor kinderen en jeugdigen in Maastricht. Hij is tevens redacteur van De Psycholoog