Mijn eerste ‘kennismaking’ met Langeveld – ‘ontmoeting’ zou hij zelf hebben gezegd – had veel weg van een reprimande. Het was in 1993 tijdens de verdediging van mijn proefschrift, met de provocerende titel Alles over ontwikkeling, dat emeritus hoogleraar Jan Snijders mij naar aanleiding van een hoofdstuk over Heinz Werner vroeg of ik dan het werk van Langeveld niet kende, want waar ik Werner om waardeerde, had in ons land immers Langeveld eveneens gepropageerd. Bovendien was Langeveld ook bekend geweest met het werk van Werner, aldus Snijders. Ik wist dat allemaal niet en het leek me verstandig te bekennen dat mijn kennis over Langeveld niet verder reikte dan zijn naam, maar ik beloofde beterschap.
Ik kwam die belofte later na met het lezen van ‘De “verborgen plaats” in het leven van het kind’ uit de bundel Persoon en Wereld (1953) onder redactie van J.H. van den Berg en J. Linschoten. In dit essay beschrijft Langeveld hoe het kind op plekken als een zolder, in een kast of achter een gordijn een eigen werkelijkheid creëert: met de sensatie van het vreemde, maar binnen de muren van het vertrouwde. Volgens de auteur staan ze voor plaatsen waar het ‘kind zijn gang kan gaan’, zijn ‘zelfverwerkelijking’ kan realiseren. Ik vond het een mooi stuk. Toch is het bij dit ene essay gebleven, al staan er nog wel enkele titels uit zijn oeuvre in mijn boekenkast: doorgebladerd, maar in essentie ongelezen.
Alles tussen haakjes
In zijn voortreffelijke biografie over leven en werk van Martinus Jan Langeveld (1905-1989) typeert Jaap Bos het ‘verborgen plaats’-stuk als zijn beroemdste en succesvolste opstel en velen kennen hem, net als ik, slechts van dit ene werk. De vraag is of je daarmee een goed beeld krijgt van Langevelds werk. Deels wel, als het bijvoorbeeld gaat om Langevelds taalgebruik, met veel aanhalingstekens en tussenstreepjes. Bovendien is het een mooi voorbeeld van Langevelds denk- en schrijfwijze in de fenomenologische traditie van de Utrechtse School. Als fenomenoloog zet hij de wereld en de woorden die haar beschrijven voortdurend tussen haakjes, om zo subtiele betekenisverschillen aan te kunnen geven, of om zich af te zetten tegen anderen (in een kritiek op Piaget schrijft hij ‘exact’ bijvoorbeeld als ‘ex-act’, wat het woord iets verdachts geeft). Langeveld slaagt erin de wereld van het kind op te roepen.
Dat is hem echter niet overal gelukt, want veel van zijn werk kenmerkt zich volgens Bos juist door abstractie en formalisme. Volledig kan het beeld ook niet zijn want Langeveld schreef bij elkaar zo’n dertig boeken en 350 artikelen. Sommige publicaties waren regelrechte bestsellers. Van zijn Beknopte theoretische paedagogiek uit 1945 zijn tot in 1981 herdrukken verschenen (en in totaal 83.493 exemplaren verkocht). Tegenwoordig tref je zijn werk echter alleen nog maar aan in bibliotheken en antiquariaten. Gelukkig wijdt Bos de nodige aandacht aan zijn werk, zodat het als ‘inleiding’ een snelle en aangename mogelijkheid biedt achterstallige kennis weg te werken.
Faam over de grenzen
De biografie geeft echter ook een beeld van de persoon Langeveld. Hoewel zijn eerste publicatie stamt uit 1926 en zijn proefschrift in 1934 verscheen, is Langevelds roem vooral gebaseerd op zijn naoorlogse jaren. Kort na de Tweede Wereldoorlog was de pedagogiek nog een marginale discipline, maar Langeveld wist daar verandering in te brengen. Met niet aflatende ijver, gedreven en volgens sommigen op het drammerige af, wist hij zichzelf en het vak te profileren. Langevelds normatieve pedagogiek sloot goed aan bij de naoorlogse behoefte aan richtinggevende wetenschap en bovendien paste hij goed in het klimaat van ontzuilend Nederland. Hij was wel christelijk, maar niet orthodox en bleek voor alle gezindten een acceptabele figuur. Hij onderhield veel internationale contacten, met mensen als Theodor Litt, William Stern en Ernst Cassirer (Werner werkte samen met de twee laatstgenoemden, maar wordt in het register niet vermeld; in de tekst zelf wordt hij eenmaal terloops genoemd). Hij publiceerde in internationale tijdschriften (Duits, maar ook Frans en Engels) en kon zich beroepen op internationale faam (verrassend genoeg ook in Japan). Langeveld was daar zelf mee ingenomen en was desnoods niet te beroerd om zichzelf in geschrifte (aan) te prijzen.
Ironisch commentaar
Binnen de fenomenologie was Langevelds werk in die jaren ‘modern’. Hij zette zich af tegen de naar zijn mening achterhaalde (en overwonnen) ideeën van de experimentalisten en behavioristen. Tot in de jaren vijftig ging dat voorspoedig. Van de Utrechtse School ging veel elan uit en samen met andere kopstukken als Buytendijk nam hij daar een prominente positie in. Hij had ook een groep adepten om zich heen verzameld, die in zijn stijl dachten, werkten en schreven (waarschijnlijk kon Langeveld bij sommige teksten volstaan met wat eindredactie) en zo rees zijn ster.
Het betekent echter niet dat zijn positie onaantastbaar was. Met Johannes Linschoten en Benjamin Kouwer binnen en Adriaan de Groot buiten de Utrechtse School diende zich een jonge generatie psychologen aan die het roer om wilden gooien en daarbij veel kritiek uitoefenden op de fenomenologie. Het resulteerde in ruzie en verwijdering en steeds met als gevolg dat de positie van Langeveld erdoor werd verzwakt. Het pijnlijkst was misschien wel het conflict met Dolph Kohnstamm, kleinzoon van zijn leermeester Philip Kohnstamm, en ooit als achtjarig jongetje nog door Langeveld – als huisvriend van de familie – onderzocht. Hij zou, opgeleid in Amsterdam, overlopen naar Utrecht om daar de ontwikkelingspsychologie te versterken, maar stond al snel kritisch tegenover de fenomenologie en bepleitte in zijn lectorale rede eind jaren zestig een meer empirische (experimentele ) oriëntatie. Het was tegen het zere been. ‘Hij weg of ik weg’, moet Langeveld woedend gereageerd hebben. ‘Ironisch commentaar’, schrijft Bos, ‘voor een man die net 64 is geworden’ en dus op de drempel van zijn eigen exit stond.
De conflicten leveren in de biografie interessante passages op en doen je uitzien naar biografieën van de tegenspelers: zou dat een ander, nieuw gezichtspunt opleveren? Voor Langeveld luidden ze echter zijn neergang in en vanaf de jaren zeventig is hij alleen nog maar Big in Japan.
Rode draad
Een enorm oeuvre aan boeken, hoofdstukken en artikelen, maar daarbinnen ook veel overlap, herhaling en samenvatting; en wat is bij dat alles nu de rode draad in zijn werk geweest? Is er eigenlijk wel een kern? Bos constateert dat Langeveld zijn ideeën over een Algemene Paedagogische Psychologie op een systematische wijze heeft uiteengezet in een Hoofdwerk. Het plan om zo’n werk te produceren heeft hij wel gehad want Bos vond een inhoudsopgave, gedateerd 31 oktober 1968, voor het beoogde boek, samen met een klad van het voorwoord. Het is nooit gerealiseerd. Daar komt bij dat Langevelds roem al voor zijn afscheid in 1972 tanende was. In de slag met de experimentele (ontwikkelings)psychologen had hij de strijd verloren; en veel van zijn gezag. Al voor zijn vertrek was hij in feite geschiedenis geworden.
En zo raakte Langevelds oeuvre in de vergetelheid. Zijn naam is verbonden aan een instituut en een prijs, maar vrijwel niemand leest hem nog. Met veel literaire zeggingskracht schetst Bos de opkomst en teloorgang van Langevelds werk, om het uiteindelijk te laten oplossen in een tragische leegte. Exit Ghost heet het voorlaatste hoofdstuk – naar de roman van Philip Roth. Wat rest is zijn ‘verborgen plaats’-opstel (misschien mag je niet eens klagen als je iets van je naam en faam weet te redden met een titel). En natuurlijk de mooie biografie van Jaap Bos.
Dr. G. Breeuwsma is als ontwikkelingspsycholoog verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij is tevens redacteur van De Psycholoog. E-mail: g.breeuwsma@rug.nl