Cultuur is vaak opgevoerd als laatste verklaring en excuus voor gedrag van mensen dat disfunctioneel is en moeilijk te veranderen. Denk aan de ontwrichtende hebzucht van bankiers, of aan het ontoereikende integratiebeleid omdat beleidsmakers op cognitief niveau waarden, normen en kennis over Nederland aan immigranten willen overbrengen in een inburgeringsexamen.
De kern van het probleem is dat cultuur voor een klein deel uit cognitief overdraagbare kennis bestaat. Cultuur is eerder te vinden in de belichaamde praktijken van mensen. Deze praktijken komen tot stand in groepen doordat mensen met elkaar interacteren. Een analyse van het gedrag van mensen in groepen levert handvatten op voor het veranderen van bestaand gedrag. Hoe wordt groepsgedrag, wat soms disfunctioneel gedrag is, geproduceerd en gereproduceerd?
Voor het uitvoeren van zo’n cultuurpsychologische analyse hebben de auteurs gereedschap ontwikkeld. Een gereedschapsonderdeel is de zogeheten enactment theory. Een mens past zich niet alleen aan de omgeving aan, maar grijpt ook in de omgeving in, waardoor deze verandert. Dit vraagt weer om aanpassingen van de persoon. Er bestaat een wederzijdse invloed tussen mens en omgeving. Voor mensen is de omgeving een sociale omgeving waarin wederzijdse afstemming met anderen plaatsvindt. In deze sociale omgeving maken mensen zich culturele praktijken eigen door imitatie, herhaling en instructie. Praktijken kunnen automatismen worden die disfunctioneel zijn. Dit wordt pas duidelijk wanneer iemand van sociale omgeving verandert.
Gereedschapskist
Gedragspatronen worden zichtbaar door het lichaam. Dat lichaam is onze manifestatie in de wereld. Het geeft uitdrukking aan de technieken en praktijken die iemand zich eigen heeft gemaakt. Door middel van dat lichaam maak je bijvoorbeeld aan de buitenwereld kenbaar of je man of vrouw bent. Mensen ontwikkelen ook voorkeuren en smaak. Een gevoel over wat aangenaam is en wat weerzinwekkend. Dit onderdeel in de gereedschapskist is het sensorium en staat onder invloed van de sociale groep. Het laatste stuk gereedschap zijn afspraken, gewoonten en arrangementen. Mensen kunnen tot een groep behoren op basis van een afspraak. Maar het lidmaatschap van een groep heeft meer om het lijf wanneer het gewoonten en arrangementen betreft. Gewoonten zijn minder makkelijk te veranderen en zichtbaar in gedrag. We weten wat de gewoonten in een groep zijn door ze na te leven. De als vanzelfsprekend ervaren materiële omgeving bestaat uit arrangementen die mensen vormgeven en waarin ze zich prettig voelen. Arrangementen zijn voelbaar wanneer mensen naar een andere omgeving verhuizen.
De gereedschapskist is toegepast op vijf domeinen. De man-vrouwverhoudingen, sociale klasse, leeftijd, etniciteit en religie. Hier is voor gekozen omdat iedereen die deel uitmaakt van een samenleving zich verhoudt tot deze onderwerpen. Ieder mens belichaamt deze domeinen en maakt zich gedrag eigen waardoor duidelijk is tot welke groepen hij of zij behoort. De gekozen domeinen zijn tot in detail geanalyseerd en geïllustreerd aan de hand van voorbeelden uit de praktijk, film en literatuur.
Het boek biedt naast de cultuurpsychologische analyse verdieping door een historisch perspectief. De auteurs beschrijven hoe Fransen, Britten en Duitsers de inheemse bevolking in de koloniën beschaving bij wilden brengen. Hier wordt duidelijk waar etnocentrisme en racisme zijn ontstaan. De wereldmachten hadden een eigen aanpak en visie waarvan verrassend genoeg die van de Duitsers het meest inzicht gaf in het ontstaan van culturen. Zij pinden de culturele verschillen die ze aantroffen niet vast op biologische verschillen die verwezen naar de superioriteit van het blanke ras. In het laatste hoofdstuk is, via een historische route, naar een verklaring gezocht voor het gegeven dat de westerse levensstijl overal aantrekkelijk wordt gevonden. Het individualisme dat onze levensstijl kenmerkt leidt tot technische en economische innovaties die de welvaart vooruithelpen.
De welvaart die we genieten in Europa en Noord-Amerika is volgens de auteurs te danken aan het toepassen van wetenschappelijke kennis in producten en goederen. Het is daarom teleurstellend dat zij zelf met weinig praktische toepassingen komen. Ik heb nu een gereedschapskist in handen waarmee ik disfunctioneel gedrag van mensen in kaart kan brengen. Maar door mijn boekenkast te vullen met intelligente analyses heb ik dat gedrag niet veranderd. Neem het voorbeeld van de bankiers. Ik kan hun hebzuchtige gedrag niet veranderen door een analyse, daar zijn gedragsinterventies voor nodig. Voor die interventies zal ik moeten uitwijken naar het jongere zusje van de academische psychologie: de toegepaste psychologie in het hoger beroepsonderwijs.
De analyse kan ik alleen met kwalitatieve methoden van onderzoek uitvoeren. Deze methoden staan binnen de normatieve en culturele praktijk van wetenschapsbeoefenaren niet als hoogstaande wetenschap aangeschreven. Er wordt soms getwijfeld aan de validiteit en betrouwbaarheid ervan. Kwalitatief onderzoek is daarnaast arbeidsintensief waardoor het duur is, terwijl de conclusies slechts geldig zijn voor een beperkte groep.
The social tuning of behavior.
P. Voestermans & T. Verheggen (2013)
West Sussex: Wiley Blackwell, 332 p.