In het begin van het eerste hoofdstuk stelt hij deze vragen: Als alle psychologieleerboeken zouden worden versnipperd, alle psychologen hun praktijk zouden opgeven, alle afdelingen psychologie aan de universiteiten zouden worden gesloten en al het onderzoek gestopt; als alle psychologische termen uit de dagelijkse omgangstaal zouden worden verwijderd, zou de mensheid dan iets kwijt of juist rijk zijn, wijzer of dommer zijn? Zou ons zelfbegrip minder zijn? Ons leven minder goed?
Vervolgens pakt Dalrymple verschillende stromingen aan, beginnend bij Freuds theorie, de psychoanalyse en verwante psychotherapieën, daarna de gedragstherapie, om tenslotte te eindigen met de neuropsychologie. Al die stromingen zouden ons verteld hebben dat wij niet zelf verantwoordelijk zijn voor ons gedrag en falen in het leven, want dat het onze ouders zijn, onze genen, onze aangeleerde gewoonten, de omstandigheden waaronder wij opgroeiden en ten slotte onze hersenen. Alle richtingen in de psychologie hebben volgens Dalrymple ons geholpen de eigen verantwoordelijkheid te ontduiken, het meest recent door ons voor te houden dat ons Ik en Zelf op een illusie berusten, want dat het ons brein is dat de beslissingen voor ons neemt.
Smoesjesfabrieken
Ik meen, waarschijnlijk zoals vele andere psychologen, dat Dalrymple dit laatste verwijt ten onrechte aan de psychologie maakt. Want dat het in de eerste plaats hersenfysiologen en hersenbiologen zijn die zulke dwaze dingen beweren en – het is waar – in hun kielzog ook enkele psychologen. Om die mening te kunnen uiten schreef ik een artikel dat op 1 oktober 2015 in Vrij Nederland heeft gestaan. Voor Dalrymple zijn de psychologie en de neurowetenschap smoesjesfabrieken voor het menselijk handelen, evenals trouwens de evolutiebiologie. Dalrymple verwijt de neuropsychologie wél de aantasting van de eigen verantwoordelijkheid van de mens voor zijn of haar beslissingen, maar gaat niet in op de consequenties daarvan voor de praktijk van de rechtspraak.
Dat deed wel de Maastrichtse hoogleraar psychologie Harald Merckelbach. Hij en de student geneeskunde S.E.M. Merckelbach schreven vorig jaar in het Tijdschrift voor Geneeskunde een kritisch artikel over het toenemend gebruik van wat zij het het ‘neurobewijs’ noemen in de rechtszaal. Zij begonnen hun artikel met een voorbeeld dat ik hier niet letterlijk weergeef, maar deels in eigen woorden parafraseer: ‘De Haagse rechtbank kreeg in 2011 de volgende zaak te behandelen: een man en een vrouw zijn een geregistreerd partnerschap aangegaan, maar na enige tijd wil de man daar weer vanaf. Zijn advocaat vraagt de rechtbank om nietigverklaring van de overeenkomst. De man zou namelijk aan dementie lijden. Dat zou hem wilsonbekwaam hebben gemaakt toen hij het partnerschap aanging. De advocaat overlegde daarbij het rapport van een neuroloog. Daarin werd uit neuropsychologische en radiologische bevindingen afgeleid dat de man inderdaad dement was op het moment dat de overeenkomst werd aangegaan. De advocaat van de vrouw evenwel was zo gis om een andere specialist rapport uit te laten brengen en dat was een psychiater. Die uitte kritiek op de achterafdiagnose van de neuroloog en gaf een positiever beeld van de wilsbekwaamheid van de man. De rechtbank kende meer gewicht toe aan het rapport en de toelichting daarop van de neuroloog, vond hem stelliger in zijn oordeel dan de psychiater was geweest en verklaarde het partnerschap nietig.’
Merckelbach en Merckelbach vermeldden er niet bij of de neuroloog ter ondersteuning van zijn betoog ook hersenscans had vertoond of voor de rechters had laten neerleggen, zoals bij rechtszaken met neurobewiijs, veel gebeurt. Zo schreven zij dat in de VS het aantal strafzaken met neurobewijs de laatste jaren is verdubbeld en dat ook in ons land een ‘spectaculaire toename’ is te zien van het aantal rechtszaken waarin neurobewijs wordt ingebracht. Zij zien als oorzaak van deze toename het beschikbaar komen van de plaatjes uit ct- en mri-scanners, die als bewijsstukken aan de rechtbank worden overlegd. De getuige-deskundige neuroloog wijst de rechters er dan op waar je op de scans kunt zien dat aan de verdachte een steekje los is, bijvoorbeeld omdat zijn hersenscans op bepaalde plaatsen een atypische functie vertonen.
Dat zulk neurobewijs wel degelijk effect heeft bleek uit een onderzoek onder rechters met verzonnen zaken waaruit bleek dat rechters meer openstaan voor verzachtende omstandigheden als een deskundige eerst heeft uitgelegd dat de verdachte een atypische amygdalafunctie functie heeft. Ook bleek uit ander onderzoek dat in zaken met neurobewijs de gevangenisstraffen gemiddeld lager uitvallen dan in zaken zonder neurobewijs.
Ik zie het voor me hoe zo’n behandeling verloopt. De advocaat bedient een beamer en laat daarop de plaatjes uit een mri-scanner zien, terwijl een neuroloog met een pointer de plekjes in het brein aanwijst waar de rechters naar moeten kijken en vertelt daarbij wat men uit die zwarte, grijze en witte vlekjes moet afleiden. De rechters durven niet te roepen van ‘lazer op met je nieuwe kleren van de keizer!’ en horen het betoog respectvol aan. Zoals Merckelbach en Merckelbach schrijven: ‘Als dokters gewapend met neurobewijs eenmaal de rechtszaal betreden, laten ze niet na grote indruk te maken.’
Zelfverantwoordelijke zelfbepaling
De misdaden van iemand vergoelijken nadat men van een hersendeskundige gehoord (en gezien!) heeft dat er op de mri-scans bepaalde afwijkingen in het brein van de verdachte te zien zijn, zullen nog wel niet veel Nederlandse rechters doen. Net zomin als er veel gewone burgers zullen zijn die wakker liggen van de bewering dat uit hersenonderzoek gebleken is dat de mens geen vrije wil heeft.
Maar toch meen ik, mét Dalrymple, te moeten waarschuwen tegen wetenschappers die met het ontkennen van de vrije wil de individuele verantwoordelijkheid op de tocht zetten. Wijlen professor Martinus Langeveld, mijn Utrechtse promotor, zag als hoofddoel van de opvoeding het streven naar wat hij noemde ‘zelfverantwoordelijke zelfbepaling’. Neurowetenschappers die op grond van dubieuze interpretaties van bepaalde elektromagnetische verschijnselen in de hersenen jongeren komen vertellen dat zij geen waarde moeten hechten aan hun innerlijke stem ( Dick Swaab in zijn boek Jij bent je brein) of dat het idee een vrije wil te hebben op een illusie berust (Victor Lamme in zijn boek De vrije wil bestaat niet) halen Langevelds hoofddoel onderuit. Want zonder het besef verantwoordelijk te zijn voor eigen daden en zonder het idee in vrijheid te kunnen besluiten iets wel of niet te doen, iets wel of niet te stelen bijvoorbeeld of het wel of niet uitmaken van een verkering, wordt Langevelds centrale opvoedingsdoel belachelijk.
Over illusies gesproken, Dalrymple schrijft in Admirable evasions; how pychology undermines morality (p. 100) dat de neurowetenschap de illusie schept van begrip van het menselijk gedrag, maar niet bijdraagt aan dat begrip: ‘The latest neuroscience….. offers the illusion of understanding rather than understanding itself.’