Dubbele Agenda
Yalom groeide op als zoon van een kruidenier in een arme wijk in Washington. Hij was een briljante leerling en student medicijnen, die het bracht tot hoogleraar Psychiatrie aan de universiteit van Stanford. Veel psychologen kennen hem als autoriteit op het gebied van groepstherapie en existentiële therapie.
De eerste therapie die Yalom zelf volgde, onderging hij bij een orthodoxe psychoanalytica. Het honorarium stond gelijk aan het dubbele van zijn salaris als arts-assistent. Met een bijbaan viel daar wel in te voorzien, maar over zijn ervaringen bij die psychoanalytica schrijft hij op pagina 105: ‘Vaak kwam de onaardige gedachte bij me op dat ik vooral van haar leerde hoe het niét moest.’
In zijn eigen praktijk bleef hij belang hechten aan inzichten van Freud, maar in contact met cliënten toont hij zijn eigen gevoelens en emoties veel sterker dan in de psychoanalyse gebruikelijk is. Later ging Yalom in therapie bij een variatie aan gerenommeerde behandelaars. Het lijkt alsof hij daarbij een dubbele agenda hanteerde. Als cliënt zocht hij hulp en steun, als collega wilde hij andermans aanpak leren kennen.
Moeten psychotherapeuten werken met methoden waarvan de effectiviteit is bewezen? In dit boek beschrijft Yalom één keer een experimenteel onderzoek dat hij zelf, in samenwerking met anderen, uitvoerde. Hierin vergeleek hij verschillende vormen van groepstherapie met elkaar. Voor het overige lijkt hij zich in zijn eigen praktijk weinig aan te trekken van vergelijkend onderzoek. Hij bepleit tegendraadsheid. Over zijn vroegere boek Therapie als geschenk schrijft hij dat hij zijn uiterste best deed ‘om studenten te vertellen dat ze precies het omgekeerde moeten doen van wat ze veelal hebben geleerd tijdens hun opleiding, waarin het vaak louter gaat om het bijsturen van gedrag’ (blz. 283). Hier voegt hij aan toe: ‘Stel geen diagnose.’ En: ‘Ontwerp voor iedere patiënt een aparte therapie.’
Vooral empathie en de relatie met patiënten vindt hij belangrijk. Yalom verzet zich tegen cognitieve gedragstherapie, want daaraan liggen vooral economische motieven ten grondslag. Verderop in zijn memoires keert hij zich nog eens tegen gedragsthera peuten ‘die heel rigide en routinematig een vooraf bepaald draaiboek volgen’ (blz. 320). Persoonlijk contact vindt hij belangrijker. Anders gezegd: behandelaars moeten open staan voor een onvoorspelbaar verloop van een behandeling.
Bewonderaars
Op hoge leeftijd wil Yalom nog wel mensen in therapie nemen, maar niet teveel tegelijk. Omdat hij weet dat zijn leven ten einde loopt, spreekt hij met hen af dat een behandeling niet langer dan een jaar duurt. Sommigen hebben genoeg aan een enkele sessie. Hier maakt de oude psychotherapeut gebruik van zijn roem. Of zoals hij het zelf verwoordt: ‘Deze eenmalige consulten, waarin ik het streven en de sterke kanten van de cliënt aanwijs en hem mijn zegen geef, danken hun succes grotendeels aan de macht die de cliënt me toekent’ (blz. 345).
Het is jammer dat Yalom hier geen vergelijking trekt met vorsten uit lang vervlogen eeuwen. In Engeland bijvoorbeeld konden zieken zich op vaste tijden laten aanraken door de koning. Voor velen had dit een genezende werking: ze voelden zich meteen veel beter. Het is echter niet bekend hoelang deze verbetering stand hield. Van de effecten van psychotherapie weten we dat trouwens ook vaak niet. Wel stipt Yalom in de aangehaalde passage een intrigerend probleem aan, dat hij helaas niet verder uitwerkt: misschien is psychotherapeutisch effect voor een belangrijk deel een kwestie van reputatie van de behandelaar? Dan is de opgave voor pas afgestudeerden kennelijk: zorg voor bewonderaars!
Yalom is niet alleen een befaamde therapeut, hij benadrukt dat het leven hem bovendien de rol van schrijver toebedeelde. Veel van zijn boeken werden bestsellers. Bij Yalom is het verschil tussen vakboeken en romans relatief. Ook in zijn romans verwerkt hij ervaringen van zijn eigen patiënten en cliënten. Hun levensgeschiedenis is dan wat kleurrijker verpakt dan in de spreekkamer. In zijn memoires vertelt Yalom dat hij na het schrijven van een verhaal altijd toestemming voor publicatie vraagt aan de voormalige patiënten die erin figureren. Helaas vertelt hij er niét bij of iemand hem die toestemming wel eens heeft geweigerd. Het lijkt me heel lastig om het verzoek van zo’n beroemdheid af te wijzen: wie publicatie weigert, gooit de inspanningen van een beroemdheid (vergelijkbaar met een koning) in de vuilnisbak. Je moet sterk in je schoenen staan om dat te durven. Op de beroepsethische kant van het gebruik van casuïstiek gaat Yalom verder niet in. Is het wel verantwoord om toestemming voor publicatie aan ex-patiënten te vragen? Raken ze door Yaloms vermommingen niet opnieuw van hun stuk? Wel merkt Yalom op dat hij reeds overleden ex-patiënten altijd voldoende onherkenbaar heeft gemaakt in zijn boeken. Als ze nu nog zouden leven, dan zouden ze daarover heel tevreden zijn.
Na lezing van deze memoires dringt een vergelijking zich op. Therapie zoals Yalom propageert, is vergelijkbaar met bezoek aan een sportschool. Je profiteert ervan, maar je moet niet te snel stoppen, want dan ebt het gunstige effect weer snel weg. Misschien is dat ook de reden, waarom Yalom zélf elke keer weer opnieuw in therapie gaat.
Door: Irvin D. Yalom (2017)
Amsterdam: Uitgeverij Balans, 358 p.