Lees verder
Sacha Epskamp (31) ontdekte tijdens zijn studie psychologie aan de Universiteit van Amsterdam al snel dat hij zijn brood in de wetenschap wilde gaan verdienen. Reeds in zijn tweede studiejaar werd hij student-assistent bij Denny Borsboom, toen nog universitair hoofddocent bij de Programmagroep Psychologische Methodenleer en inmiddels hoogleraar. Epskamp ontwikkelde als student voor het programma R een eigen uitbreiding: qgraph.
Vittorio Busato

‘R is een open source statistische programmeeromgeving die veel gebruikt wordt in de methodologie en meer mogelijkheden biedt dan bijvoorbeeld het welbekende  SPSS,’ legt Epskamp uit. ‘Met dat programma kun je eenvoudig relaties tussen variabelen in grote datasets visualiseren als netwerken. Je kunt bijvoorbeeld een correlatiematrix weergeven als netwerk waarin elke variabele een knoop is en elke correlatie een verbinding tussen twee knopen. Hoe duidelijker of sterker die connectie, des te sterker het verband. Je ontdekt zo makkelijker patronen in data. Met qgraph kun je ook makkelijk factoranalyses uitvoeren en factorladingen visualiseren.’

Borsboom was erg te spreken over zijn protegé, en samen besloten ze bij de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) een zogeheten Toptalentenbeurs aan te vragen – een persoonsgebonden beurs voor promotieonderzoek. Met succes, want op 5 april aanstaande verdedigt Epskamp zijn ouderwets omvangrijke proefschrift van maar liefst 350 pagina’s, met daarin tien artikelen en allerlei technisch-statistische hoofdstukken. ‘Mijn dissertatie bouwt in feite voort op het werk dat ik als studentassistent deed. Ik heb diverse nieuwe statistische methoden ontwikkeld om meer inzicht te krijgen in de structuur van psychologische datasets, om zo netwerkstructuren op basis van die data te kunnen schatten. Zie het als een nieuwe, exploratieve manier om naar bestaande data te kijken.’

Zijn methoden vinden steeds meer aftrek, vervolgt Epskamp enthousiast. ‘Alleen al het afgelopen jaar zijn er iets van tien papers verschenen waarin mijn methoden zijn gebruikt, onder meer in de klinische toptijdschriften JAMA Psychiatry en Schizofrenia Bulletin. Maar ook op het gebied van sociale psychologie en persoonlijkheidsonderzoek worden ze toegepast. Pas zag ik zelfs een artikel waarin mijn methoden waren toegepast om de persoonlijkheid van honden mee te analyseren! Ja, dat is toch wel een soort van soort van hoogtepunt in mijn wetenschappelijke carrière tot nu toe.’

Epskamp twijfelt wat op dit moment de beste strategie is om de volgende stap aan de alma mater te zetten. ‘Of ik ga bij NWO een Veni-beurs aanvragen, dat kan ik de komende drie jaar twee keer doen. Of ik vraag bij NWO een Rubicon-beurs aan, daarmee kan ik een jaar naar het buitenland, en die beurs kun je alleen het eerste jaar na je promotie aanvragen. In feite is het simpel, want als ik een Rubicon-beurs krijg en bijvoorbeeld een jaar in Cambridge of Pennsylvania heb gezeten, dan is mijn cv weer beter en heb ik volgend jaar weer meer kans een Veni-beurs te krijgen. En als ik een Veni krijg, is mijn cv weer beter voor een Vidi. En als ik ooit een Vidi krijg, is mijn cv weer beter voor een Vici waarmee ik een eigen onderzoeksgroep kan opzetten.’

Een voordeel van een Rubicon-beurs is bovendien dat je nog niet zo’n heel strak omlijnd plan hoeft te hebben. ‘Voor een Toptalentenbeurs of een Veni moet je bijvoorbeeld al wel een onderzoeksplan voor vier jaar hebben. Wat eigenlijk een illusie is, want er kunnen tijdens zo’n traject allerlei onvoorziene zaken gebeuren. Het is ook wel een beetje afhankelijk van het veld. Wellicht laat effectonderzoek zich wat strakker plannen, maar bijvoorbeeld de statistische methoden die ik uiteindelijk heb ontwikkeld zien er toch heel wat anders uit dan die ik vier jaar terug dacht te gaan ontwikkelen.’

De wetenschap is competitief, misschien wel te, vindt Epskamp. ‘Je moet beurzen en subsidies binnenhalen, publiceren in high impact-journals, blogs schrijven, twitteren, zorgen dat je opvalt en dat je werk wordt geciteerd. En hoe meer, hoe groter de kans op weer een volgende subsidie. Zo werkt het nu eenmaal als je in de wetenschap carrière wil maken.’

Of hij dat goed of slecht vindt? ‘Ik heb ook geluk gehad, was al vroeg student-assistent, de methoden die ik heb ontwikkeld blijken aan te slaan. Allemaal goed voor mijn cv, daar hoef ik me niet echt zorgen over te maken. Maar hoe het systeem nu is, dat is niet mijn ideaalbeeld van wetenschap. Dat is toch meer van puzzels oplossen en dingen uitvinden. Lukt dat, prima, dan krijg je een mooie publicatie. Lukt het niet, nou ja, jammer dan. Zeker in de methodologie kun je ergens een jaar mee bezig zijn, om te ontdekken dat het niet werkt. Part of the game!’

Hij weet dan ook niet zeker of hij tot aan zijn pensioen in de wetenschap zal blijven werken. ‘Maar dat hoor ik van meer wetenschappers,’ lacht Epskamp. ‘Een ontwikkeling die mij veel energie geeft, is dat wetenschappers steeds meer publicaties als preprint online zetten. Dat ben ik sinds afgelopen mei ook gaan doen.1 Collega’s kunnen zo veel sneller en directer reageren op wat je doet, en op basis daarvan kun je eventueel je publicatie weer wat aanpassen. Idealiter gaat de wetenschap steeds meer die richting op, hoewel journals altijd nodig zullen blijven.’