Begin september van dit jaar kwam de psychologie vol in de aandacht van de media te staan. Dat was niet omdat de Nederlandse psychologieopleidingen voor het eerst meer nieuwe aanmeldingen hadden (3733) dan de rechtenopleidingen (3526). De oorzaak was de deconfiture van een prominente hoogleraar sociale psychologie, Diederik Stapel. In een gesprek met de rector magnificus van zijn universiteit (Tilburg), gaf hij toe onderzoeksgegevens te hebben verzonnen, hetgeen het einde van zijn aanstelling betekende.
Op het moment van schrijven zijn commissies aan de drie universiteiten waar Stapel heeft gewerkt (UvA, Groningen en Tilburg) aan het onderzoeken op welke schaal Stapel heeft gefraudeerd. Een vierde commissie, van de Radboud Universiteit Nijmegen, onderzoekt de handelwijze van de hoogleraar Roos Vonk, die in minstens één geval nauw met Stapel heeft samengewerkt. Op het moment dat u dit leest, zijn de bevindingen van deze commissies waarschijnlijk al bekend. De Psycholoog kan en wil in zijn kolommen niet de nieuwsfeiten op de voet volgen of individuele misstappen evalueren. Wel meent de redactie dat het gepast is in de komende tijd de bredere context van deze affaire serieus onder de loep te nemen. We geven hier een eerste voorzet.
Een veelgehoorde reactie op de bekentenis van Stapel was: hij heeft gezondigd tegen de regels van de wetenschap, het is niet speciaal een probleem van de psychologie. Dat de zaak nu aan het licht is gekomen, wijst op het zelfreinigend vermogen van de wetenschap. Een individuele beoefenaar heeft een misstap begaan, maar met de wetenschap zelf is niets mis. We kunnen overgaan tot de orde van de dag, zo wordt dan gezegd.
Uiteraard wordt druk gespeculeerd over de oorzaken van Stapels fraude. Zo zouden de tegenwoordige publicatiedruk en competitie aan de universiteiten onderzoekers ertoe brengen publicatiescores belangrijker te vinden dan wetenschappelijke waarden en ethische normen. Meer publiceren dan anderen betekent dat je een succesvollere, en dus betere onderzoeker bent. Dit roept vragen op. Is de publicatiecultuur aan de universiteiten doorgeschoten? Draagt veel publiceren inderdaad bij aan wetenschappelijke vooruitgang?
Een tweede oorzaak van onzorgvuldig handelen zou liggen in de trekkracht van de media, met hun onstilbare honger naar spraakmakend nieuws en deskundige opinies. Ook hier lijkt de capaciteit tot scoren een verdienste. Aan sommige universiteiten kun je punten verdienen met mediaoptredens, en dit gedifferentieerd naar schaal van verspreiding en type medium. ‘Als je met leuk wetenschapsnieuws in de media komt, met vlot sprekende professoren, dan vergroot dat de aantrekkelijkheid van je instelling voor potentiële studenten’, aldus hoogleraar wetenschapscommunicatie Patricia Osseweijer (NRC Handelsblad, 13 september 2011). Wie pakkende wetenschappelijke soundbites weet te genereren, kan een populaire mediaprofessor worden. Maar welke risico’s kleven daaraan? En laten universiteiten zich op dit punt niet veel sturen door hun afdelingen communicatie?
Het voorgaande heeft betrekking op wetenschap in het algemeen. In diverse commentaren werd echter gesuggereerd dat de psychologie extra kwetsbaar is voor bedrog. Psychologen maken deel uit van de soort die zij onderzoeken en zijn net als hun medemensen onderhevig aan persoonlijke vooroordelen. Al in 1964 wees Johannes Linschoten in Idolen van de psycholoog op de gevaren van deze ‘zelfbetrokkenheid’ van de psycholoog. Professor Roos Vonk, overtuigd vegetariër, stelde in Pauw & Witteman (12 september 2011) dat zij onderzoek ‘gelukt’ vindt als haar vooronderstellingen (bijvoorbeeld ‘vleeseters zijn hufters’) bevestigd worden. Kreeg hier haar zelfbetrokkenheid de overhand? En hoe wijdverbreid is een dergelijke bias?
De psychologie lijkt het in dit opzicht moeilijker te hebben dan bijvoorbeeld de natuurwetenschappen. Zij kent geen harde toetssteen die definitief uitsluitsel geeft over de juistheid van een theorie, althans: vrijwel geen theorie blijft in de psychologie onaangevochten. Dit kan bij een zich vestigende wetenschap als een normale gang van zaken worden gezien, maar het maakt het vakgebied kwetsbaarder dan de astronomie of de fysica, waar althans over enkele fundamentele wetten overeenstemming bestaat. Als geen ander vakgebied bekommert de psychologie zich om het hanteren van methodologische regels, maar zijn deze regels wel adequaat voor de complexe materie die zij onderzoekt? Is het onderzoek thematisch gezien niet te versnipperd? En is het geen probleem dat psychologen hun eigen studenten als proefpersonen gebruiken?
Typerend voor de Nederlandse psychologie is verder dat ze een opmerkelijk gesloten ‘datacultuur’ heeft. Psychologen zijn minder dan andere vakbeoefenaars geneigd hun data beschikbaar te stellen aan collega’s, zij houden hun gegevens voor zichzelf, zo blijkt uit een rapport van dans (Data Archiving and Networked Services, een knaw/ nwo-instituut). Onderlinge controle wordt daardoor bemoeilijkt. De veelgehoorde uitspraak van psychologen ‘dat je elkaar nu eenmaal moet vertrouwen’ als het om data gaat, is zeker in het licht van de affaire-Stapel kwestieus. Moeten psychologen geen voorbeeld nemen aan de experimenteel-fysici uit Zwitserland die hun onverwachte bevinding (‘neutrino’s sneller dan licht’) ter falsifiëring aan buitenlandse collega’s voorlegden?
Ten slotte: is de sociale psychologie extra gevoelig voor de hierboven genoemde tendensen? Vaak betreft het onderzoek waarmee het goed scoren is in de media, en het bedrijfsmatig uitvoeren van experimenten over losstaande vragen lijkt er tamelijk gewoon te zijn. Het ‘vleesonderzoek’ was begonnen met een ideetje van Vonk, dat ze had uitgezet bij Stapel omdat zijn afdeling ervaring had in ‘ecologische psychologie’. Binnen een paar weken had die afdeling de gevraagde experimenten uitgevoerd. Het wijst op een cultuur van snelle onderzoekjes, die blijkens Stapels reputatie als golden boy in de sociale psychologie hoog gewaardeerd wordt. Of gaat het hier toch om enkelingen die de wetenschappelijke zorgvuldigheid aan hun laars lapten?
Hoe dan ook heeft de affaire de reputatie van de psychologie en de psycholoog schade berokkend, en die schade zal door de psychologie zelf hersteld moeten worden. Dat kan niet door de kop in het zand te steken, maar vraagt om kritisch zelfonderzoek. Terwijl de commissies hun werk doen, stellen wij onze kolommen graag ter beschikking aan auteurs die met onderbouwde en serieuze argumenten daaraan bij willen dragen.
Dr. R. Abma en dr. G. Breeuwsma zijn verbonden aan respectievelijk de Universiteit Utrecht en de Rijksuniversiteit Groningen, en redactielid van De Psycholoog. Dr. W. Zeegers is hoofdredacteur van De Psycholoog.