In geval van seksueel misbruik of geweld moeten kinderen soms belastende verklaringen afleggen over een familielid. Wat doet dit met die kinderen, vooral op de langere termijn? Daar is hoegenaamd geen empirisch onderzoek naar gedaan, en volgens Peter van Koppen wordt dat hoog tijd.
Op 3 september 2007 werd psycholoog Willem Albert Wagenaar door journalist Menno van Dongen in De Volkskrant geciteerd: ‘De hoogleraar erkent dat het voor kinderen moeilijk is kritisch ondervraagd te worden, maar volgens hem kan dat niet anders. “Het is een dilemma. De vraag is of we kinderen dit wel moeten aandoen. Soms moet je helemaal niet beginnen aan een verhoor. Maar dan heb je een ander probleem: plegers van seksueel misbruik kunnen niet meer worden vervolgd. Vaak is de verklaring van een kind het enige dat je hebt.”’
Willem Albert heeft niet ongelijk, maar de belangrijke vraag ‘of we kinderen dit wel moeten aandoen’ blijft in de lucht hangen. Hoe zat het ook alweer? In Dubieuze Zaken leverden we stevige kritiek op de manier waarop kinderen toentertijd verhoord pleegden te worden, vooral in seksueel misbruikzaken (Crombag, Van Koppen & Wagenaar, 1992, hoofdstuk 14). De kritiek was gericht op psychologen en pedagogen die kinderen op een knullige manier verhoorden, en op hun gebruik van de Statement Validity Analysis (sva). Dat laatste is een niet erg valide methode die is bedoeld om een oordeel te geven over het waarheidsgehalte van verklaringen van kinderen (Rassin & Van Koppen, 2010; Rassin, Merckelbach & Crombag, 1997).
Met behulp van de sva werd de rechter er nogal eens op verkeerde gronden van overtuigd dat het kind geheel de waarheid sprak. Kort gezegd was het probleem dat de psychologen en pedagogen die dit werk deden niet voldoende beseften wat waarheidsvinding was en hoe een betrouwbare en valide verklaring moest worden verkregen. Dat kon hun niet helemaal worden verweten. Zij zijn opgeleid als hulpverlener en niet als rechercheur. Met die kinderverhoren werden ze opgezadeld met een oneigenlijke en aan hun vak vreemde taak. We konden in Dubieuze Zaken aardige en soms hilarische staaltjes laten zien van de gevolgen van die branchevervreemding.
In het hoofdstuk in dat boek over de kinderverhoren wezen wij en passant op een toen nieuw project in Amsterdam (Eindrapport van het project Het Horen van Jonge Getuigen/ Slachtoffers, 1990). In dat project werden kinderen in een verhoorstudio verhoord door speciaal getrainde politiemensen. De verhoorstudio is een kindvriendelijke ruimte in het politiebureau waarop via een one-way-screen een regiekamer uitkijkt. Dat project is belangrijker gebleken dan wij toen konden vermoeden. Het verhoren van kinderen in dergelijke studio’s is in de jaren daarna geleidelijk aan in het gehele land ingevoerd. Dat heeft een aanzienlijke verbetering van de gemiddelde kwaliteit van de verhoren van kinderen tot gevolg gehad. Niet alleen vermijden de politiemensen veel fouten die hun psychologische voorgangers pleegden te maken, maar ook zijn de opnames van de verhoren in de regel van behoorlijke kwaliteit. Natuurlijk komen we nog wel slechte verhoren tegen. Maar als er problemen zijn met de verklaringen van kinderen worden ze tegenwoordig minder vaak veroorzaakt door een slecht verhoor dan door factoren die zich buiten de verhoorkamer afspelen. Dat betreft in de meeste gevallen invloeden die anderen op de verklaringen van de kinderen uitoefenden. Het verhoor door de politie is nog uitsluitend gericht op waarheidsvinding. Dat lijkt winst, maar is het niet altijd.
Verschoningsrecht
De typische voorgeschiedenis van een kinderverhoor is de volgende. Moeder komt zich melden op het politiebureau en doet aangifte van seksueel misbruik van haar kind door haar ex-man. Het kind wordt vervolgens enige tijd later in de verhoorstudio verhoord. Dat verhoor wordt opgenomen en daarvan wordt soms proces-verbaal opgemaakt, soms wordt een letterlijke uitwerking van het verhoor in het dossier gestopt. Soms wordt zelfs de dvd van het verhoor in het dossier gestopt.
Ik wees er al eerder op dat het kind verschoningsrecht heeft (Van Koppen & Van Doeland, 2004). Zo’n verschoningsrecht is bedoeld om te voorkomen dat iemand kan worden gedwongen tot het afleggen van een verklaring tegen een familielid. De wetgever heeft dat recht ingevoerd omdat het familie- en gezinsleven belangrijker wordt gevonden dan het vergaren van bewijs. Het recht is er om juist de zwakkeren te beschermen. Een kind lijkt bij uitstek in die categorie te vallen.
Het kind wordt door de politie nooit gewezen op zijn verschoningsrecht. Integendeel: voor het kind is er geen ontkomen aan het afleggen van een verklaring. Moeder brengt in de regel het kind naar het politiebureau. Eenmaal in dat indrukwekkende gebouw wordt het door uiterst vriendelijke politiemensen omringd aan wie het kind ook niet direct een verklaring kan weigeren. Niettemin zijn er nogal eens kinderen die tijdens het verhoor een behoorlijke weerstand hebben tegen het vertellen van een verhaal (Leander, 2010). Daar zouden ze soms wel eens gelijk in kunnen hebben. Van sommigen van hen wordt immers in de verhoorstudio verwacht dat ze een belastende verklaring tegen hun eigen vader afleggen. Dat is geen eenvoudige opgave. Als vader het misbruik pleegde, wordt het kind in veel gevallen heen en weer geslingerd tussen het aangedane leed en de rol van hun vader. Kinderen houden, het mag tegenstrijdig klinken, vaak nog van hun misbruikende vader. Als vader het misbruik niet pleegde, komt het kind nogal eens klem te zitten in het conflict tussen moeder en vader.
Nu hoeft de politie op grond van de wet het kind ook niet op zijn verschoningsrecht te wijzen; een rechter moet dat wel als hij een familielid van de verdachte verhoort. De opnames van het studioverhoor zijn echter mede bedoeld om ervoor te zorgen dat het kind niet meer door de rechtercommissaris of ter terechtzitting hoeft te worden verhoord. De politieambtenaar in de verhoorstudio is vrijwel altijd de laatste functionaris die met het kind over het misbruik spreekt. Daarom zou die politieambtenaar in het studioverhoor het kind op zijn verschoningsrecht moeten wijzen.
Het verschoningsrecht van kinderen heeft een groot praktisch probleem: het kan nauwelijks aan kinderen worden uitgelegd. Heel jonge kinderen worden alleen maar in grote verwarring gebracht. Zij begrijpen een mededeling dat zij niets over papa hoeven te vertellen helemaal niet. Dat geldt zeker als direct daarna de politie toch vragen over papa gaat stellen. Pas op de leeftijd van een jaar of twaalf gaan kinderen zoiets ingewikkelds als het verschoningsrecht begrijpen en dat is nu net de leeftijd dat ze niet meer in de verhoorstudio worden verhoord.
De belangen van verschoning zouden misschien door iemand anders namens het kind moeten worden behartigd. De ouders kunnen dat niet omdat zij tegen het tijdstip van het kinderverhoor al te veel belangen hebben bij de verklaring van het kind. Moeder wil meestal dat het kind tegen vader een belastende verklaring aflegt, vader wil meestal dat het kind helemaal niet wordt verhoord. Misschien komt voor die rol alleen een kinderrechter of een rechter-commissaris in aanmerking.
Wie ook voor het kind over het uitoefenen van het verschoningsrecht gaat beslissen, hij moet een afweging maken. Aan de ene kant speelt de aangifte van moeder. Zij heeft vreselijke dingen verteld over wat vader heeft gedaan. Anders was zij niet naar de politie gegaan. Zij kan met de aangifte gelijk hebben, maar ook ongelijk. In alle gevallen zal het bewijs niet rondkomen zonder de verklaring van het kind. Een verstandige rechter die beslist of het kind gaat worden verhoord, zal eerder met een studioverhoor akkoord gaan als de verklaring van moeder er stevig uitziet dan als al op grond van de aangifte getwijfeld kan worden over het waarheidsgehalte daarvan. En hij zal eerder tot een verhoor beslissen als het om zeer ernstig misbruik lijkt te gaan.
Langetermijnbelangen
Aan de andere kant spelen in de afweging de belangen van het kind. Daarbij doet zich in het rechtspsychologische veld iets merkwaardigs voor: er is nauwelijks aandacht voor de belangen van het kind. Dat verdient enige nuancering: voor de kortetermijnbelangen is wel interesse, bijvoorbeeld over de belasting van het kind als het nog een keer moet worden verhoord of, zoals in de Verenigde Staten gebruikelijk is, als het ter terechtzitting moet worden verhoord (zie bijvoorbeeld Cordon, Goodman & Anderson, 2003). De langetermijnbelangen van het kind blijven geheel buiten beeld in het empirische onderzoek. Die belangen kunnen groot zijn. In veel gevallen belandt de vader van het kind in de gevangenis en dat wordt mede met behulp van de verklaring van het kind bereikt. Kinderen weten dat, vooral als ze wat ouder zijn en vooral als moeder dat er goed inpepert. Ik ben zelfs een aantal keren in dossiers van seksueel misbruikzaken brieven van kinderen aan hun vader tegengekomen die in de gevangenis waren onderschept. In die brieven beklagen de kinderen vader, en misschien ook wel zichzelf, als zij vertellen hoe erg zij het vinden dat papa in de gevangenis zit.
We kunnen niet uitsluiten dat in sommige gevallen of in veel gevallen bij het kind schade wordt aangericht door van hem te vergen dat hij een verklaring tegen vader aflegt. We kunnen niet uitsluiten dat het kind zich de rest van zijn leven schuldig voelt omdat hij vindt dat door zijn toedoen vader de gevangenis is ingegaan en het gehele gezinsleven is verstoord. We kunnen overigens ook niet uitsluiten dat kinderen achteraf trots zijn dat zij zichzelf en hun broertjes en zusjes voortgaande ellende hebben bespaard.
We kunnen al dit soort effecten, positief en negatief, van het verhoren van kinderen in de verhoorstudio niet uitsluiten. Is dit allemaal zo erg? Dat weten we niet. Er is mij geen enkel onderzoek bekend naar de gevolgen van het afleggen van een verklaring tegen papa in een seksueel misbruikzaak op wat langere termijn. Zo ondervroeg Nel Draijer voor haar proefschrift uitvoerige enkele honderden jonge vrouwen die als kind door een familielid misbruikt waren, maar de gevolgen van de afgelegde verklaring kwamen niet aan de orde (Draijer, 1990). Ook in het onderzoek van Diana Russell ontbreekt het onderwerp. Van haar ongeveer zeshonderd gevallen van seksueel misbruik zijn er dertig gemeld bij de politie. In zeven gevallen heeft dat geleid tot een veroordeling. Russell vroeg de slachtoffers ook naar hun subjectieve beleving (Russell, 1999). Ze vroeg hun niet wat zij achteraf vonden van hun verhoor door de politie en hun rol in de strafzaak.
Zonder dat onderzoek kan eigenlijk geen goede afweging worden gemaakt als gekozen moet worden tussen wel en geen verklaring afleggen. Dat kan pas als we weten hoe het met de kinderen pakweg vijf of tien jaar na het studioverhoor gaat. Daarvoor is goed onderzoek een vereiste. Het opwerpen van die vraag door Willem Albert Wagenaar heeft dringend een dergelijk vervolg nodig.
Ik dank Han Israëls voor zijn opmerkingen bij een eerdere versie.
Prof.dr. P. van Koppen is hoogleraar rechtspsychologie aan de rechtenfaculteiten van de Universiteit Maastricht en de Vrije Universiteit Amsterdam.
Literatuur
- Cordon, I.M., Goodman, G.S. & Anderson, S.J. (2003). Children in court. In P.J. van Koppen & S.D. Penrod (Eds.), Adversarial versus inquisitorial justice: Psychological perspectives on criminal justice systems (p. 167-190). New York: Plenum.
- Crombag, H.F.M., Koppen, P.J. van & Wagenaar, W.A. (1992). Dubieuze zaken. De psychologie van strafrechtelijk bewijs. Amsterdam: Contact.
- Draijer, N. (1990). Seksuele traumatisering in de jeugd: Lange termijn gevolgen van seksueel misbruik van meisjes door verwanten. Amsterdam: SUA (Academisch proefschrift Vrije Universiteit Amsterdam).
- Eindrapport van het project Het Horen van Jonge Getuigen/Slachtoffers. (1990). Amsterdam: Korps Rijkspolitie, District Amsterdam (gedateerd 14 maart 1990, niet gepubliceerd); voorzitter begeleidingscommissie H.E.M. Baartman.
- Koppen, P.J. van & Doeland, J.T. van (2004). Als papa de verdachte is. Het verschoningsrecht van kinderen in zedenzaken. Nederlands Juristenblad, 79, 1248-1252.
- Leander, L. (2010). Police interviews with child sexual abuse victims: Patterns of reporting, avoidance and denial. Child Abuse & Neglect, 34, 192-205.
- Rassin, E. & Koppen, P.J. van (2010). Het kind als slachtoffer van een zedendelict. Bewijsperikelen. In P.J. van Koppen, H.L.G.J. Merckelbach, M. Jelicic & J.W. De Keijser (red.), Reizen met mijn rechter. Psychologie van het recht (p. 579-604). Deventer: Kluwer.
- Rassin, E., Merckelbach, H.L.G.J. & Crombag, H.F.M. (1997). De Criteria Based Content Analysis (CBCA) als instrument om de geloofwaardigheid van getuigenverklaringen te bepalen. Nederlands Juristenblad, 72, 1923-1929. Russell, D.E.H. (1999). The secret trauma. Incest in the lives of girls and women (2nd ed.). New York: Basic books.