Lees verder
Greta Noordenbos

Mensen worden steeds zwaarder. Mede door te lijnen hopen ze hun overtollige kilo’s weer kwijt te raken. Helaas blijkt lijnen niet altijd even succesvol. Bovendien kan lijngedrag resulteren in een eetstoornis of gewichtstoename. Volgens Greta Noordenbos is onderzoek naar de risico’s van lijngedrag echter nogal ongenuanceerd; er moeten betere gradaties van lijngedrag worden onderscheiden. Denise de Ridder, Tatjana van Strien en Anita Jansen dienen haar van repliek.

Prospectief onderzoek laat zien dat lijngedrag niet alleen het risico op het ontwikkelen van een eetstoornis verhoogt (Stice et al., 1999; Haines en Neumark-Sztainer, 2006), maar ook op gewichtstoename (Haines & Neumark-Sztainer, 2006). Uit grootschalig prospectief onderzoek bleek dat adolescenten die hadden gelijnd na drie jaar meer in gewicht waren toegenomen dan adolescenten die niet hadden gelijnd (Field et al. 2003).
Volgens Neumark-Sztainer en collega’s (2006) is lijngedrag een belangrijke voorspeller voor gewichtstoename; lijners zouden hongergevoelens niet langer kunnen bedwingen en uiteindelijk meer eten dan ze van plan waren. Gewichtstoename van lijners wordt volgens Van Strien (2007) veroorzaakt door een efficiëntere stofwisseling waardoor men na het lijnen weer snel aankomt in gewicht – ‘lijnen met rente’ noemt ze dit. De Ridder (2011) vindt lijnen zelfs ‘het beste recept voor overgewicht’ (p.10); dat zou komen doordat lijners voortdurend een conflict ervaren tussen wat ze eigenlijk willen doen (lekker eten) en wat ze moeten doen (op de lijn letten), die innerlijke strijd houden ze op den duur niet vol.
De vraag is echter of elk lijngedrag deze negatieve gevolgen heeft.

Wat is lijngedrag?
In het Nederlands wordt het woord ‘lijnen’ gebruikt voor gedrag dat gericht is op gewichtsvermindering. Seidell en Halberstadt (2011) omschrijven lijnen als ‘minder eten dan je zou lusten om op gewicht te blijven’ (p.87). Deze omschrijving is weinig specifiek, want hoeveel minder eten lijners dan ze lusten?
De Ridder (2011) omschrijft lijnen als ‘het bewust verminderen van de voedselopname met als doel om gewicht te verliezen’ en als ‘het opzettelijk minder eten om af te vallen of op gewicht te blijven’( p.10). Hoeveel minder dit is, wordt niet aangegeven. Een andere omschrijving die De Ridder (2011) geeft is ‘het met opzet beperken van je voedselinname met het doel om gewicht te verliezen, of op hetzelfde gewicht te blijven, ongeacht de precieze manier waarop je dat doet’ (p. 36). Ook deze omschrijving is weinig specifiek, want de beperking van voedselinname kan variëren van een paar tussendoortjes minder tot het overslaan van hele maaltijden.
In Engelstalige artikelen gebruikt men de term dieting. Dat wordt wel omschreven als ‘a change the way you eat to lose weight’ (Haines & Neumark Sztainer, 2006, p. 771). Deze omschrijving is evenmin duidelijk. Want welke verandering van eetgedrag wordt hier bedoeld?
Kortom: begrippen als ‘lijnen’ en ‘dieting’ zijn erg ongenuanceerd en geven geen informatie over de mate van voedselbeperking of andere manieren van gewichtsverlies.

Onderzoek naar lijngedrag
Onderzoek naar lijngedrag biedt evenmin veel duidelijkheid. Soms wordt slechts één vraag gesteld: ‘how often have you been on a diet to lose weight?’ (Haines & Neumark Sztainer, 2006, p.771). Op basis van deze algemene vraag worden echter wel specifieke percentages berekend van mensen die lijnen. Lijngedrag kan echter variëren van een boterham of koek per dag minder, tot het halveren van de gebruikelijke voedselinname. In onderzoek naar lijngedrag wordt vaak alleen gevraagd naar voedselvermindering en niet naar andere manieren van gewichtsverlies zoals meer bewegen of het slikken van dieetpillen.
Informatie over de duur van het lijngedrag ontbreekt eveneens vaak. Duurt dit een paar dagen, een weekje, een maand, nog langer? Voor sommige mensen duurt het lijngedrag nog geen dag. ‘Ik begin ‘s ochtends aan de lijn te doen, maar door wat er overdag gebeurt, geef ik het lijnen ‘s avonds op. Ik eet dan waar ik zin in heb en beloof mezelf dat ik morgen opnieuw met lijnen zal beginnen’ (Van Strien, 2007, p. 43).
Evenmin wordt systematisch gevraagd naar de mate van gewichtsverlies. Op basis van enkele algemene vragen over lijngedrag kunnen uiteraard geen wetenschappelijk conclusies getrokken worden over de risico’s ervan.

Verschillen tussen lijnen en niet lijnen
Tussen mensen die lijnen blijken grote verschillen te bestaan in hun mate van voedselbeperking. De voedselinname van mensen die lijnen hoeft daarentegen niet significant minder te zijn dan die van mensen die niet lijnen (Neumark, Sztainer et al. (2004). Volgens De Ridder (2011) toont dit aan dat lijners geen betrouwbare informatie geven over hoeveel ze eten.
Maar dat hoeft geenszins het geval te zijn. Om vast te stellen of iemand lijnt, is immers niet de hoeveelheid voedsel tijdens de lijnperiode bepalend; dat is het verschil tussen de hoeveelheid calorieën die men eet vóór en tijdens de lijnpoging. Stel dat iemand gewend is om bij het ontbijt een flinke bak yoghurt met muesli te eten, een gevulde koek bij de koffie, vier goed belegde boterhammen bij de lunch, een mars voor tussendoor, bij het avondeten een flinke portie pasta of aardappelen en later op de avond nog een paar pilsjes en een zak chips, dan doet deze persoon serieus aan de lijn als hij of zij voortaan alle voorafjes, tussendoortjes en afzakkertjes laat staan. Deze persoon eet duidelijk veel minder dan voorheen, maar dit hoeft niet minder te zijn dan de voedselinname van mensen die niet lijnen.

Eetstoornissen
Lopen alle mensen die gaan lijnen het risico op een eetstoornis? Dat blijkt gelukkig niet het geval (Noordenbos, 1987). Hoewel zestig procent van de jonge vrouwen aangeeft wel eens aan de lijn te doen om enkele kilo’s af te vallen, is het percentage vrouwen dat extreem aan de lijn doet en een eetstoornis ontwikkelt veel kleiner.
Uit onderzoek van Haines en Neumark-Sztainer (2006) bleek dat elf procent van de meisjes en zeven procent van de jongens op een Amerikaanse high school dieetpillen of drankjes innam om gewicht te verliezen. Daarnaast gaf acht procent van de meisjes en vier procent van de jongens aan dat ze de afgelopen maand hadden gebraakt of laxeermiddelen genomen (Grunbaum et al, 2004). Van alle lijnende vrouwen ontwikkelt slechts drie tot vijf procent anorexia of boulimia nervosa (Hoek & Hoeken, 2008). Hoewel het percentage mensen met eetbuien hoger ligt (namelijk rond de vijftien procent), ontwikkelt verreweg het merendeel van mensen die lijnen geen eetstoornis.

Gewichtstoename
Hoe groot is de kans dat mensen die lijnen het risico lopen op gewichtstoename? Seidell en Halberstadt (2011) vermoeden dat het in onderzoek naar gewichtstoename als gevolg van lijnen niet gaat om ‘licht’ maar om ‘excessief lijngedrag’. Ze omschrijven dat als het volgen van ‘strenge diëten waarin de hoeveelheid van en de variatie in eten langdurig enorm wordt beperkt’ (p. 83). Ook De Ridder (2011) vermoedt dat de nadelige gevolgen van lijngedrag vooral voorkomen bij ‘een ingrijpende poging om voor langere tijd anders te eten dan je gewend bent en de lekkere dingen te laten staan’ (p. 45). Uiteraard vraagt dit om meer genuanceerd onderzoek naar de risico’s van lijngedrag.

Conclusie
Onderzoek dat wijst op de risico’s van lijngedrag is vaak erg ongenuanceerd. Dat komt omdat lijngedrag niet nader wordt omschreven en over dat gedrag slechts enkele algemene vragen worden gesteld. Daardoor is niet duidelijk of gewichtstoename of eetstoornissen risico’s zijn die bij alle lijngedrag kunnen voorkomen of alleen bij ongezond en extreem lijngedrag.
Om dat te kunnen onderzoeken is het belangrijk om meer genuanceerd onderzoek naar de gevolgen van gradaties van lijngedrag, van licht en matig lijngedrag tot extreem lijngedrag. Dan zal niet alleen gevraagd moeten worden naar de mate van voedselreductie, maar ook naar de duur daarvan, naar de mate van gewichtsverlies en naar andere manieren van afvallen zoals meer bewegen en het innemen van dieetpillen.

Dr. Greta Noordenbos is verbonden aan het Psychologisch Instituut, Universiteit Leiden. E-mail: noordenbos@fsw.leidenuniv.nl.  

Hoe vind ik succesvolle lijners? – Reactie Dr. Tatjana van Strien
Greta Noordenbos vraagt zich af of elk lijngedrag tot een eetstoornis of gewichtstoename leidt. Inderdaad zijn er verschillende soorten lijngedrag, bijvoorbeeld lijnen als trait en lijnen als state (‘Doet u op dit moment aan de lijn?’ ja/nee). Voor het meten van lijnen als trait zijn er vijfpuntsschalen met vragen als: ‘Eet u met opzet dingen die goed zijn voor de lijn?’ ‘Eet u om niet dikker te worden met opzet wat minder?’
Alleen al de voorspellende waarde van zo’n lijnschaal voor beperking van voedselinname is een ingewikkeld verhaal. Want wat is het criterium voor beperking van voedselinname (dietary restraint)? Zegt iemands absolute voedselinname immers wel iets over de mate waarin iemand bezig is zijn of haar voedsel in te perken? Ook personen die in absolute termen veel eten, kunnen restrained eters zijn, namelijk als zij zonder deze beperking nóg meer hadden gegeten. Lijnen is vooral een kwestie van cognitie (de in het hoofd zittende wil zich in te perken), niet van hoeveelheid voedsel gemeten aan een abstracte norm.
In feite is het onmogelijk om tegelijkertijd én werkelijke voedselinname én restrictie van die inname te meten. Het is immers onmogelijk te bepalen hoeveel voedsel een persoon niet heeft gegeten maar wel zou hebben gegeten als hij of zij geen cognitieve restrictie had uitgeoefend. In de eerste validatiestudie van de lijnschaal van de Nederlandse Vragenlijst voor Eetgedrag (nve; Van Strien et al., 1986) werd daarom een indirecte validatiemaat voor dietary restraint gebruikt: de deviatie tussen feitelijke energieopname (drie vierentwintig uurs food recalls door getrainde diëtisten) en energiebehoefte (afgeleid uit lichaamsgewicht en mate van fysieke activiteit). Ongeveer twintig procent van de variantie in de nve-lijnschaal bleek bepaald door deze deviatie. Dit gold ook voor de inname van vet en suiker.
Een andere complicerende factor is dat iemands neiging tot overeten het verband tussen lijnen en voedselconsumptie vertroebelt. Bovendien lijkt iemands voedselconsumptie of uiteindelijke lichaamsgewicht eerder door neiging tot overeten dan door lijngericht eten te worden bepaald (Van Strien et al., 2006; Van Strien et al., 2007). Voor de voorspelling van succes van lijnen betekent dit dat we zowel iemands mate van restraint als de drang om over de schreef te gaan in beschouwing moeten nemen. Alleen mensen die een hoge score op lijngericht eten combineren met een lage score op neiging tot overeten, hebben kans op blijvend succes. Classificatie van potentieel succesvolle of niet succesvolle lijners kan, heel simpel, met de nve – en die is cotan-proof (Van Strien, 2005).

Dr. Tatjana van Strien is verbonden aan het Instituut voor Gender Studies en Behavioural Science Institute van de Radboud Universiteit Nijmegen. E-mail: t.vanstrien@psych.ru.nl.

Lijngedrag? Double Trouble! – Reactie Denise de Ridder
Greta Noordenbos betoogt dat lijnen wel eens minder ‘riskant’ (in de zin dat je eerder aankomt dan afvalt) zou kunnen zijn dan veel onderzoekers veronderstellen. Haar voornaamste argument is dat er weinig gespecificeerde definities van lijngedrag worden gebruikt, variërend van ‘het opzettelijk minder eten om af te vallen of op gewicht te blijven’ (De Ridder, 2011) tot ‘minder eten dan je lust om op gewicht te blijven’ (Seidell & Halberstadt, 2011).
Ik ben het met Noordenbos eens dat deze omschrijvingen niet aangeven hoe lang, hoe veel en wat precies mensen moeten eten om af te vallen. Maar het punt is: dat doet er ook niet toe. Tal van studies laten overtuigend zien dat ongeacht hoe mensen aan de lijn doen, ze toch niet afvallen (Mann et al., 2007). De verklaring voor dit merkwaardige verschijnsel is even simpel als verrassend. Lijnen zegt namelijk niks over wat mensen consumeren: mensen die zeggen te lijnen eten er geen hap minder om (Stice, Fisher, & Lowe, 2004) – als je de periode van gemiddeld twee weken waarin ze zich aan hun dieet houden niet meetelt.
De volgende vraag luidt: als mensen die lijnen niet minder eten (dan ze eerder gewend waren te doen of vergeleken met niet-lijners), waarom beschouwen ze zich dan als lijner? Ook het antwoord op die vraag is simpel en verrassend. Lijners onderscheiden zich vooral van niet-lijners in de mate waarin ze zich zorgen maken over hun gewicht en zich schuldig voelen over wat ze in hun mond stoppen (De Witt Huberts, Evers & De Ridder, 2012). Lijnen is dus vooral een term die aangeeft dat mensen bezig zijn met hun gewicht, eerder dan een beschrijving van hoeveel ze eten. Het heeft dan ook geen zin, zoals Noordenbos betoogt, om de definitie van lijnen aan te scherpen.
Dat alles neemt niet weg dat als mensen minder of anders gaan eten gedurende langere tijd, ze wèl kunnen afvallen. Van belang daarbij is dat ze simpele veranderingen in hun eetpatroon aanbrengen die ze zonder moeite lang kunnen volhouden. Maar dat is een ander verhaal dan lijnen. Want lijnen is een term die in de hoofden van mensen gereserveerd is voor wensdenken dat zich kenmerkt door veel zorgen en weinig doen. Double trouble dus.

Denise de Ridder is hoogleraar Gezondheidspsychologie aan de Universiteit Utrecht. E-mail: d.t.d.deridder@uu.nl.

Helemaal niet riskant, dr. Noordenbos! – Reactie Anita Jansen
Greta Noordenbos vraagt zich af of lijnen riskant is. Daarmee bedoelt ze dat lijnen zou leiden tot gewichtstoename in plaats van de zo gewenste gewichtsafname. Als dit zo is, dan is dat nuttig om te weten nu meer dan de helft van ons te dik is. Want wie te dik is, kan maar beter afvallen. En wie wil afvallen, zal minder moeten eten. Maar als minder eten leidt tot gewichtstoename, wat dan?
Noordenbos stelt terecht dat de wetenschappelijke definitie van ‘lijnen’ belabberd is. Mensen die op een vragenlijst aangeven dat ze ‘minder proberen te eten dan ze zouden willen’ en ‘dat ze vreselijk hun best doen om minder te eten’, worden in de vakliteratuur tot ‘lijner’ bestempeld. Dat is net zo iets als mensen vragen of ze miljonair willen worden en dan doen alsof de ja-knikkers miljonair zijn.
Om kort te gaan: vragenlijsten naar lijngedrag zijn niet valide.1 Deze kennis hindert Noordenbos niet om enkele longitudinale studies naar dit zogenaamde lijnen aan te halen als bewijs voor de stelling dat lijnen leidt tot gewichtstoename. Dat longitudinale studies bovendien geen inzicht in causale relaties bieden, weet dr. Noordenbos natuurlijk ook wel. Waarschijnlijker is dat mensen die de neiging hebben om in gewicht toe te nemen, aan de lijn proberen te doen. Toch stelt Noordenbos zichzelf de vraag of ‘elk lijngedrag deze negatieve gevolgen heeft’. Zij denkt dat ‘licht lijnen’ niet dikker maakt en ‘streng, ongezond, extreem lijnen’ wel. Maar ook dat is helemaal niet waar.
Het draait allemaal om de energiebalans. Wie minder energie inneemt dan hij gebruikt (‘verbrandt’) verliest gewicht. Onomstotelijk. De eigenlijke vraag van Noordenbos is dus of een negatieve energiebalans tot gewichtstoename leidt. Het antwoord daarop kan kort zijn: NEEN. Wie een negatieve energiebalans heeft, valt af. Altijd en overal. Ook eetbuien en gerelateerde eetstoornissymptomen worden minder als mensen ‘echt’ lijnen, dus een negatieve energiebalans hebben.2, 3, 4, 5
Flinke calorierestrictie leidt tot flinke gewichtsafname en het eten van zo’n dertig procent minder calorieën (kcal) per dag is ook nog eens gezond.5 Wie af wil vallen moet dus minder eten, dat wil zeggen: die moet minder kcal innemen dan zijn lichaam gebruikt. Er bestaan duizenden succesvolle afvallers die daadwerkelijk veel gewicht verloren en hun lagere gewicht voor lange tijd weten te behouden. Stuk voor stuk vielen zij af door minder kcal te consumeren en meer kcal te gebruiken. Maar wat afvallen nu zo moeilijk maakt is niet de vraag: moet ik wel minder eten en drinken? De enige echte afvalvraag is: hoe houd ik het vol? Hoe weersta ik overheerlijke verleidingen en hoe beheers ik mijn onweerstaanbare trek? Dát is het probleem van de onsuccesvolle lijners die niet lijnen. Het kost moeite en duurt een tijdje voordat trek vermindert en verleidingen minder bekoren.5,6,7 Maar zodra het nieuwe eetpatroon is geautomatiseerd, dan is succesvol afvallen een feit. En dit kan alleen maar bereikt worden door: flink te ‘lijnen’.

Anita Jansen is hoogleraar Experimentele Klinische Psychologie aan de Universiteit Maastricht. E-mail: a.jansen@maastrichtuniversity.nl.

Literatuur Dr. Greta Noordenbos

  • Field, A.E., Austin, S.B. , Taylor C.B. et al (2003). Relation between dieting and weight change among pre-adolescents and adolescents. Pediatrics, 112, 900-906.
  • Grunbaum, J. A, , Kann, I, Kinchen, S. et. al. (2004). Youth Risk Behaviour Surveillance – United States, 2003. Surveillance Summary, 53-1-29.
  • Haines, J. & Neumark–Sztainer, D. (2006). Prevention of obesity and eating disorders: a consideration of shared risk factors. Health Education Research, Theory & Practice, 21, 770-782.
  • Hoek, H.W. & Hoeken, D. van ( 2008). Epidemiologie. In W. Vandereycken en G. Noordenbos (red.) Handboek Eetstoornissen (pp. 31-40). De Tijdstroom, Utrecht.
  • Neumark Sztainer, D., Hannan, P.J., Story, M. et.al. (2004). Weight control behavior among adolescent girls and boys implications for dietary intake. Journal of American Dietary Association, 104, 913-920.
  • Neumark-Sztainer, D., Wall, M. & Guo, J. et al. (2006). Obesity disordered eating, and eating disorders in a longitudinal study of adolescents: how do dieters fare five years later? Journal of American Dieting Association, 106, 559-568.
  • Noordenbos, G. (1987). Onbegrensd lijnen. Een onderzoek naar de cultuurhistorische en seksespecifieke factoren in de ontwikkeling van Anorexia Nervosa. DSWO-Press, Leiden
  • Ridder, D. de (2011). De grote voedselverleiding. Over de psychologie van het eten. Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam
  • Seidell, J. & Haberstadt, J. (2011) Tegenwicht. Feiten en fabels over overgewicht. Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam.
  • Stice, E. Cameron, R.P., & Killen, J.D. et al. (1999). Naturalistic weight reduction efforts prospectively predict growth in relative weight and onset of obesity among female adolescents. Journal of Consultation Clinical Psychology, 67, p. 967-974.
  • Strien, van T. (2007). Afvallen of Maat. Een methode met blijvend resultaat. Boom, Amsterdam.

Literatuur Dr. Tatjana van Strien

  • Van Strien, T., Frijters, J.E.R., Van Staveren, W.A., Defares, P.B. & Deurenberg, P. (1986).The predictive validity of the Dutch Restrained Eating Scale. International Journal of Eating Disorders, 5, 747-755.
  • Van Strien, T., Engels, R.C.M.E., Van Staveren, W. & Herman, C.P. (2006). The validity of dietary restraint scales: Comment to Stice et al. Psychological Assessment, 18, 89-94.
  • Van Strien, T., Van de Laar, F., Van Leeuwe, J.F.J., Lucassen, P.C.B., Van den Hoogen, H.J.M. & Van Weel, C. (2007). The dieting dilemma in patients with newly diagnosed type 2 diabetes: Does dietary restraint predict weight gain four years after diagnosis? Health Psychology, 26, 105-112.
  • Van Strien, T. (2005). Nederlandse Vragenlijst voor eetgedrag (nve). Handleiding. Amsterdam: Boom Test Publishers. (Een tweede, herziene druk met nieuwe normen is in voorbereiding).

Literatuur Prof. de Ridder

  • De Ridder, D.T.D. (2011). De grote voedselverleiding. Over de psychologie van het eten. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker.
  • De Witt Huberts, J., Evers, C. & De Ridder, D. (submitted). Double trouble: Restrained eaters do not eat less, and feel worse.
  • Mann, T., Tomiyama, J., Westling, E., Lew, A.M., Samuels, B. & Chatman, J. (2007). Medicare’s search for effective obesity treatments: Diets are not the answer. American Psychologist, 62, 220-233.
  • Seidell, J. & Halberstadt, J. (2011). Tegenwicht. Feiten en fabels over overgewicht. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker.
  • Stice, E., Fisher, M. & Lowe, M.R. (2004). Are dietary restraint scales valid measures of acute dietary restriction? Unobtrusive observational data suggest not. Psychological Assessment, 16, 51-59.

Literatuur Anita Jansen

  • 1Stice, E., Cooper, J.A., Schoeller, D.A., Tappe, K. & M.R. Lowe (2007). Are dietary restraint scales valid measures of moderate- to longterm dietary restriction? Objective biological and behavioral data suggest not. Psychological Assessment, 19, 449 – 458.
  • 2Groesz, L.M. & Stice, E. (2007). An experimental test of the effects of dieting on bulimic symptoms: the impact of eating episode frequency. Behaviour Research and Therapy, 45, 49 – 62.
  • 3Presnell, K. & Stice, E. (2003). An experimental test of the effect of weight-loss dieting on bulimic pathology: tipping the scales in a different direction. Journal of Abnormal Psychology, 112, 166 – 170.
  • 4Stice, E., Presnell, K., Groesz, L. & Shaw, H. (2005). Effects of a weight maintenance diet on bulimic symptoms in adolescent girls: an experimental test of the dietary restraint theory. Health Psychology, 24, 402 – 412.
  • 5Redman, L.M., Martin, C.K., Williamson, D.A. & Ravussin, E. (2008). Effect of caloric restriction in non-obese humans on physiological, psychological and behavioral outcomes. Physiology & Behavior, 94, 643 – 648.
  • 6Klem, M.L., Wing, R.R., Lang, W., McGuire, M.T. & Hill, J.O. (2000). Does weight loss maintenance become easier over time? Obesity Research, 8, 438 – 444.
  • 7Elfhag, K. & Rossner, S. (2005). Who succeeds in maintaining weight loss? A conceptual review of factors associated with weight loss maintenance and weight regain. Obesity reviews, 6, 67 – 85.