Op 22 september overleed op 98-jarige leeftijd de roemruchte, toegejuichte en verguisde, en uiterst romantische denker en schrijver Jan Hendrik van den Berg – psychiater, psycholoog, fenomenoloog, conflictpsycholoog en vooral ‘metableticus’. ‘Geen ander boek dan Metabletica dat zo duidelijk en zo overtuigend het standpunt verdedigt dat vroegere generaties anders, en wel wezenlijk anders leefden,’ stelt Willem Koops.
Over Jan Hendrik van den Berg is zeer veel geschreven, bijvoorbeeld ter ere van zijn 75ste verjaardag een prachtig nummer uit de aoreeks (Knoop, 1989), een grondig en lijvig boek over zijn levenswerk (Zwart, 2002) en talloze interviews en artikelen, alsmede bundels over persoon en werk van Van den Berg – te veel om hier te bespreken en gemakkelijk al googlend te vinden. Van den Berg past in de reeks van denkers, fenomenologen, zoals Heidegger, Sartre, Merleau Ponty en vele anderen die rond de Tweede Wereldoorlog de leus van de filosoof Husserl, ‘zu den Sachen selbst’, in praktijk brachten. Hij behoorde dan ook tot de Utrechtse School die, geïnspireerd door F. Buytendijk, in de jaren vijftig van de vorige eeuw wereldfaam opbouwde met een fenomenologische psychologie (zie Abma et al., 2009).
Van den Berg was onderwijzer, leraar wiskunde, psychiater, privaatdocent in de ‘fenomenologische psychopathologie’ en ‘theologische antropologie’ (Rijksuniversiteit Utrecht), in 1947 chef de clinique aan de psychiatrische universiteitskliniek te Utrecht, in 1948 lector psychopathologie (Rijksuniversiteit Utrecht; en later ook aan de Universiteit van Amsterdam), in 1951 hoogleraar in de ‘pastorale psychologie’ (Rijksuniversiteit Utrecht), en in 1954 hoogleraar in de ‘fenomenologische methode en de conflictpsychologie’ (Rijksuniversiteit Leiden). Voorts was hij gasthoogleraar aan de Duquesne University in de VS (1966 en 1970), aan de Universiteit van het Noorden, in Turfloop, Zuid-Afrika (1969), respectievelijk aan de Universiteit van Suid-Afrika in Pretoria (1971-1972). De fenomenologie van Van den Berg is terug te vinden in zijn dissertatie (Van den Berg, 1946) en in het klassieke werk van de Utrechtse School, Persoon en wereld, dat hij samen met Johannes Linschoten redigeerde, ter gelegenheid van de 65ste verjaardag van hun gemeenschappelijke leermeester Buytendijk (Van den Berg en Linschoten, 1953).
De fenomenologische benadering is in zijn hele carrière richtinggevend gebleven. Belangrijker nog dan de juist genoemde academische functies en rollen van Van den Berg is zijn carrière als auteur van een grote reeks bestsellers van historische, ik zou willen zeggen, cultuurhistorische aard, door hemzelf consequent als metabletisch aangeduid (in totaal gaat het om meer dan 6000 gepubliceerde boekpagina’s). Van den Bergs publicaties – vooral die uit de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw, over bijvoorbeeld de complexiteit van de naoorlogse samenleving, die ‘neurotiserend’ werkte, of over de desastreuze ambivalentie van moeders, die kennis namen van Bowlby’s theorieën over hospitalisatie – brachten een zeer groot lezerspubliek in contact met de psychologie (en de psychiatrie).
Metabletica
Van den Bergs meest bekende boek is zonder twijfel de Metabletica of leer der veranderingen (Van den Berg, 1956). Dat is weliswaar een fenomenologisch boek, maar het is ook en vooral Van den Bergs fascinatie met de historische psychologie, waaraan hij zeer originele bijdragen heeft geleverd. Geen boek dat zo duidelijk en zo overtuigend het standpunt verdedigt dat vroegere generaties anders, en wel wezenlijk anders leefden. Dit boek geeft ernstige kritiek op de moderne infantilisering van kinderen, waardoor er een grote afstand tussen volwassenen en kinderen is ontstaan – een afstand die eeuwenlang niet nodig was geweest. Dit boek heeft internationaal een belangrijke rol gespeeld in de totstandkoming van een nieuwe historische subdiscipline, te weten de history of childhood (zie ook Koops & Zuckerman, 2004).
In de decennia na 1956 ontwikkelde Van den Berg zich van historisch psycholoog tot een algemeen cultuurhistoricus. In een tiental omvangrijke bestsellers (voor verwijzingen zie Abma et al., 2009) behandelde Van den Berg achtereenvolgens de moderne technologie, de democratie, de dekolonisatie, de geschiedenis van de natuurwetenschappen en van de wiskunde, van de anatomie, van de architectuur, van het moderne ‘hooliganisme’, van pest, syfilis en aids, God en godsdienst.
Van den Berg was een romanticus. Voor hem zijn wetenschappelijke ontdekkingen emotionele ontdekkingen. Hij eindigt zijn eerste metabletische boek uit 1956 als volgt: ‘Zo geeft dan ook de emotie de juiste maatstaf voor het wetenschappelijk oordeel. De redelijke emotie.’ Van den Bergs romantiek roept herinneringen op aan Jean Jacques Rousseau, die dit jaar driehonderd jaar geleden geboren werd. ‘Het werk van Van den Berg,’ schreef Faber (1968), ‘kan men als een voortdurend protest lezen, tegen de mensen, de organisaties, de ontwikkelingen, welke ons van de spontaniteit en goedheid van het leven vervreemden. Men proeft in veel van zijn boeken een heimwee naar een ongerepter, natuurlijker, krachtiger, eenvoudiger leven.’ Dit, meent Faber, is Van den Bergs appel, een appel dat zijn vele lezers aanspreekt.
De ongekunstelde prereflectieve werkelijkheid, de werkelijkheid die nog ongeschonden is door de wetenschap en haar toepassingen, dát is waar Van den Berg naar zoekt. Van den Bergs populariteit is zijn verzet tegen een Vooruitgangsgeloof, tegen het verheerlijken van de moderne wetenschap en de technologische toepassingen ervan. De lezer wordt meegesleept in zijn verlangend zoeken naar de natuurlijke ongeschonden belevingswereld, de zuivere wereld waarnaar Husserls leus ‘zu den Sachen Selbst’ verwees.
En ook van den Bergs meeslepende schrijfstijl doet denken aan die van Jean Jacques Rousseau. Maar als men de laatste bladzijde omslaat dan komen snel de vele vragen, de bedenkingen, de kritiek. Zoals bij Rousseau.
Sofist
De fraaiste kritiek op Van den Bergs metabletische benadering is die van Duijker (1957), naar aanleiding van de Metabletica uit 1956. Deze kritiek is geschreven in de vorm van een dialoog, die Duijker spottend een ‘metabletische dialoog’ noemt. Het is een gefingeerde dialoog tussen een aanhanger van Van den Berg en een geleerde psycholoog die de wetenschappelijke psychologie verdedigt. De dialoog draagt de fraaie titel: ‘Een sofist in de academie’.
Met die titel heeft Duijker meteen de ambivalentie uitgedrukt die in de waardering voor Van den Berg de kern raakt. Van den Berg was in menig opzicht een sofist in de academie, die met prachtige retorica en een meeslepende schrijfstijl maakt dat zijn argumenten tegen de wetenschap in het algemeen, en die tegen de psychologie in het bijzonder, lastig succesrijk zijn te weerleggen, zeker voor een lekenpubliek.
En dat is mijns inziens de belangrijkste waarde van Van den Bergs werk: psychologen moeten en kunnen leren hardnekkige en belangrijke lekenargumenten tegen hun wetenschap te weerleggen door te oefenen op Van den Bergs werk. Immers: via het bestrijden van sofismen komt men tot echte wijsbegeerte en echte wetenschap. Een sofist van het niveau van Van den Berg helpt de grondslagen van de psychologie te verhelderen, zij het toch vooral door tot tegenargumentatie uit te dagen.
Waarschijnlijk vond ook Duijker dat één sofist in de academie wel kon worden getolereerd.
Met Van den Berg is de laatste vertegenwoordiger van de Utrechtse School, de laatste fenomenoloog en de laatste – en enige – metableticus van ons heengegaan. Zijn werk zal nog lang nawerken en instemming genereren bij een omvangrijk publiek en hopelijk ook in de toekomst wetenschappelijk geschoolde psychologen blijven uitdagen de grondslagen van hun discipline scherp te doordenken.
Over de auteur
Prof. dr. Willem Koops is Universiteitshoogleraar Sociale Wetenschappen aan de Universiteit Utrecht. E-mail: w.koops@ uu.nl.
Literatuur
- Abma, R., Bos, J., Koops, W. & Rinsum, H. van (2009). Ontmoeting over de grenzen. Internationale contacten van de Utrechtse School (p. 141-167). In Dorsman, L. & Knegtmans, P.J. (Red.), Over de grens. Internationale contacten aan Nederlandse universiteiten sedert 1876. Hilversum: Verloren.
- Berg, J.H. van den (1946). De betekenis van de phaenomenologische of existentiële anthropologie in de psychiatrie: een kritische studie over de autologische methode in de psychiatrie en haar toepassing op een bepaalde vorm van defectschizophrenie (de autistische defectschizophrenie van Leonhard). Utrecht: Kemink.
- Berg, J.H. (1956). Metabletica of leer der veranderingen. Nijkerk: Callenbach.
- Berg, J.H. van den (1997). De vraag “Wat is metabletica” goeddeels autobiografisch beantwoord (p. 11-21). In: J.A. van Belzen (red.), Metabletica en wetenschap. Kritische bestandsopnamen van het werk van J.H. van den Berg. Rotterdam: Erasmus Publishing.
- Berg, J.H. van den & Linschoten, J. (Red.; 1953). Persoon en wereld. Bijdragen tot de phaenomenologische psychologie. Utrecht: Bijleveld.
- Duijker, H.C. (1957). Een sophist in de academie. Een metabletische dialoog. Nederlands Tijdschrift voor de Psychologie, 12, 172-204.
- Faber, H. (1968). Het appel van prof. Dr. J. H. van den Berg. Wending, 22, 800-807.
- Knoop, M. (1989). Jan Hendrik van den Berg en zijn metabletica. A.O. reeks, no 2281.
- Koops, W. & Zuckerman, M. (Eds.; 2003). Beyond the Century of the Child. Cultural History and Developmental Psychology. Philadelphia: University of Pennsylvania Press.
- Zwart, H., (2002). Boude bewoordingen. De historische fenomenologie (“metabletica”) van Jan Hendrik van den Berg. Kapellen: Pelckmans.