Lees verder
Geertje Kindermans

Nadat duidelijk werd dat Nederlandse moslimjongeren naar Syrië zijn vertrokken, is het dreigingsniveau in Nederland verhoogd van beperkt naar substantieel. De achterliggende gedachte is: de jongeren doen in Syrië kennis en strijdervaring op en als ze daarna terugkomen vormen ze een bedreiging voor westerse doelen. Een gesprek met Bertjan Doosje, hoogleraar Radicalisering aan de Universiteit van Amsterdam, vanwege de Stichting forum. Wie zijn die jongeren die radicaliseren? Hoe verloopt hun radicaliseringsproces? En wat kunnen we eraan doen?

Bertjan Doosje is sociaal psycholoog en politicoloog bij de programmagroep Sociale Psychologie van de uva en houdt zich als hoogleraar Radicalisering bezig met islamitische radicalisering. Hij is ook geïnteresseerd in extreem rechtse groeperingen, in sektes en eenlingen die een aanslag pleegden en vraagt zich onder meer af hoe de gevoeligheid voor extreme ideeën ontstaat. Een van de belangrijke thema’s in zijn onderzoek is vertrouwen en de invloed van (een gebrek aan) vertrouwen in jezelf, de sociale omgeving en de maatschappij op het radicaliseringsproces.

Wie zijn die jongeren die radicaliseren?
‘Lange tijd was het idee: terroristen zijn gekken of psychopaten die houden van agressie en geweld. Datzelfde dacht men van hoge SS-officieren die op grote schaal Joden wilden uitroeien. Men heeft het onderzocht, er zijn ook psychologische profielen gemaakt van leden van de Baader Meinhof Groep, de groep Duitse terroristen die in de jaren zeventig aanslagen pleegden. Maar bij geen van deze groepen kon worden vastgesteld dat ze psychisch afweken van het gemiddelde. Uitzondering zijn de lone wolves. Mensen als Tristan van der Vlis en Anders Breivik hebben vaak wel een psychische afwijking, ze passen niet in een sociale context, hoewel ze het vaak wel hebben geprobeerd. Deze eenlingen zijn vaker dan gemiddeld depressief geweest. Afgezien daarvan wijken terroristen niet opvallend af van het gemiddelde. Ze zijn eigenlijk schokkend normaal.’

Zijn er helemaal geen verschillen?
‘De gemiddelde radicale moslim is vaker man dan vrouw. Het radicaliseringsproces begint vaak tussen de 15 en 25 jaar. Vaak hebben ze een dubbele nationaliteit. Maar dit zegt niet veel, want veel jongeren voldoen hieraan zonder dat ze terrorist worden.’

En hun intelligentie?
‘Er zijn verschillen tussen groepen. Moslimterroristen zijn vaak geen domme mensen. Ook de terroristen uit de Baader Meinhof Groep waren dat niet. Rechts-extremisten zijn over het algemeen wat lager opgeleid. Maar belangrijker dan dit soort demografische variabelen is hoe de jongeren de omgeving waarnemen. We zijn er een aantal aan het onderzoeken*. Persoonlijke onzekerheid is er één. Het lijkt erop dat jongeren met een grote persoonlijke onzekerheid gevoeliger zijn voor radicaal gedachtegoed. Het gaat om persoonlijke onzekerheid, omdat je geen werk of stageplek kunt vinden. Maar ook om onzekerheid over wie je bent bijvoorbeeld. Een dubbele nationaliteit draagt daaraan bij: in Marokko ben je geen Marokkaan, in Nederland geen Nederlander. Dan ga je op zoek: wie ben ik en waar sta ik voor? Daarom hangen veel jongeren zo aan hun moslimidentiteit, die delen ze met een groep. En daar kunnen sommigen vervolgens fanatiek in worden. Ook een factor is waargenomen onrechtvaardigheid en het gevoel gediscrimineerd te worden, waardoor het gevoel ontstaat dat ze niet in de maatschappij passen. En waargenomen dreiging van de eigen groep hoort hierbij. Het gaat hierbij vooral om het gevoel dat de islamitische cultuur wordt bedreigd, maar ook is er angst voor een lage economische status van de groep. Die drie factoren maken gevoeliger voor radicalisering. Maar daarmee kunnen we geen antwoord geven op de vraag: wat zijn de kenmerken, wie moeten we in de gaten houden? En dat is wel wat men graag horen wil.’

Hoe verloopt het radicaliseringproces?
‘Vergelijk het met een soort trappenhuis. De onzekerheid en gevoelens van discriminatie en onrechtvaardig te worden behandeld, kenmerken mensen op de begane grond. Dat ervaren veel Marokkanen. Maar niet elke Marokkaan wordt een Mohammed B. Dan moet je een proces zijn doorlopen. Je moet onder meer in aanraking komen met iemand die je onvrede duidt, die je bijvoorbeeld vertelt dat hier in Nederland niet wordt geaccepteerd als moslim, maar dat de islam superieur is, dat het altijd de dominante godsdienst was en nu door het Westen wordt weggedrukt. Je ziet dat jongeren daarna veel gaan lezen, dat is redelijk uniek voor het islamitische radicalisme. Vervolgens worden de jongeren opgenomen in een kleinere groep en dan kan het explosief worden.’

Hoe komen mensen tot geweld?
‘We zijn volgens mij van nature niet gewelddadig, het moet echt worden aangewakkerd, we moeten urgentie voelen. Bijvoorbeeld: als we nu niet ons land verdedigen, worden we aangevallen. Of: als we als moslims nu niet van ons afbijten, worden we onder de voet gelopen. En er moet een vijand zijn.’

Maar hoe kunnen mensen het voor zichzelf rechtvaardigen?
‘Je ziet dat de vijand vaak wordt ontmenselijkt, ze worden met dieren vergeleken, zoals de Joden in de Tweede Wereldoorlog, die als ratten werden neergezet. En de hutu’s noemden de tutsi’s kakkerlakken. Ongedierte moet je verdelgen, dat is de legitimatie.
En het helpt als je opgenomen bent in een kleine groep. Om tot geweld te komen, heb je cause en comrades nodig, een ideologie en vrienden. Ook in het leger hebben ze dat begrepen, daar werken ze in groepjes van vijftien of twintig man en zorgen voor een duidelijke cause en een eenduidige vijand.
En verder zie je dat mensen geweld rationaliseren, daarin gaan ze ver. Anti-abortusdemonstranten in de VS die moorden omdat ze tegen het doden van menselijk leven zijn… Ze praten het goed: door één mens te doden, worden vele moorden voorkomen.’

Hoe lang duurt een radicaliseringsproces?
‘In de meeste gevallen gebeurt het heel geleidelijk en duurt het een jaar of langer. Maar het kan ook snel gaan, als er cruciale momenten zijn waardoor het proces in een stroomversnelling raakt. Bij Mohammed B. overleed zijn moeder. Hij was aanvankelijk op een positieve manier politiek actief, maar kreeg een aantal teleurstellingen te verwerken. Zo had hij een idee voor een soort buurthuis, maar dat werd afgewezen. Daarop is hij een andere weg ingeslagen. Maar dit is wel praten achteraf.’

Is er iets te zeggen over de groep die naar Syrië gaat?
‘Dat is moeilijk, daar is nog geen onderzoek naar gedaan. Maar er moet bij die jongeren in ieder geval een voedingsbodem zijn geweest. Ik las een verhaal over een autochtone Nederlandse jongen die heel zijn leven onzeker was geweest en telkens op zoek ging naar extreme groepen. Dat past wel in het plaatje van onzekerheid als mogelijke drijfveer. Ze zijn mogelijk geworven. En misschien is het ook een beetje sensatie zoeken. Dat zie je ook bij het leger. De ervaring die ze opdoen in Syrië is onderdeel van het radicaliseringsproces.’

Is er een relatie te leggen met mensen die tot een sekte toetreden, zoals veel gebeurde in de jaren zeventig?
‘Sektes zijn niet alleen van die tijd, ze zijn er nog steeds. Het proces dat leden doorlopen is goed vergelijkbaar. Ik heb daarover geschreven in ‘In iedereen schuilt een terrorist’*** – met Roel Meertens en Yvonne Prins – en in ‘Aanpak van radicalisering’** – samen met Arjan de Wolf.
Sektes hebben vaak andere doelen, de leden worden meestal niet gewelddadig. Maar er zijn veel overeenkomsten. De sekteleden voelen zich superieur aan buitenstaanders. Zo wordt er een soort vijand gecreëerd. Verder is isolatie belangrijk, dat zag je bij sektes en dat zie je bij terroristen. Maar ook bij iemand als Tanja Nijmeijer van de farC. Door isolatie kun je informatie buitenhouden en kun je gemakkelijker volhouden dat het “zij tegen wij” is. Hoewel dat in dit tijdperk met internet en sociale media moeilijker is dan vroeger. Verder is er vaak een utopie in het spel. Breivik keurt zijn daden goed, hij gelooft dat zijn toekomstvisie werkelijkheid zal worden. Bridge burning zie je bij deze groep en ook bij sektes. Dat wil zeggen dat ze linkjes met de samenleving gaan doorsnijden. Jongeren die stoppen met hun werk of hun opleiding, omdat ze tijd nodig hebben voor de groep. Ook breken ze met vrienden en vaak ook met de ouders.’

Stopt het soms spontaan?
‘Het kan spontaan eindigen, maar bij extreem rechtse groepen gebeurt dat vaker dan bij radicale moslims. Dan gaan mensen twijfelen aan het doel en de doelmatigheid van de groep, ze voelen zich te oud worden, verlangen naar een vrouw, een kind en een baan en zien geen toekomst meer in de groep. Twijfelaars worden ze genoemd. In Noorwegen, maar ook in Duitsland zijn er organisaties die exitprogramma’s verzorgen voor deze twijfelaars en daarmee deradicalisering stimuleren. We hebben onderzoek naar zulke uittredingsprogramma’s gedaan. Het gaat om de drie w’s: woning, wijf en werk. Zulke programma’s kunnen helpen met het zoeken naar een andere woonplaats, met het vinden van werk of een opleiding. Maar ja…’ (lacht) ‘…een wijf is niet iets wat je regelt.
Met een minder intensief programma is er in Nederland succesvol geëxperimenteerd bij extreem rechts. ‘Er was ook sprake van dat er bij radicaliserende moslims mee kan worden geëxperimenteerd, maar dat zal waarschijnlijk ingewikkelder zijn. Een naziideologie kun je achter je laten, maar bij de islam is dat anders; de moslim-identiteit wordt doorgaans niet opgegeven en dat hoeft ook niet. Maar waar ligt dan de grens? Verder is de groep minder toegankelijk.’

En wat kunnen we verder doen?
‘Vroeg ingrijpen is gemakkelijker dan in een later stadium. Het makkelijkste is als iemand nog “op de begane grond” is. Iemand voelt zich gediscrimineerd of ontevreden, maar is dan nog wel bij te sturen. Als mensen steeds meer zijn gaan geloven en investeren in een bepaalde ideologie en zich steeds meer gaan afsluiten voor de samenleving, wordt het steeds moeilijker.Maar het ingewikkelde is natuurlijk dat in Nederland veel jongeren zich onzeker en gediscrimineerd voelen. En ga je je richten op bijvoorbeeld Marokkaanse jongeren, dan stigmatiseer je hen daarmee.
We evalueren nu het programma Diamant van Stichting Interculturele Participatie en Integratie (sipi) in Amsterdam. Dat is een programma voor kansarme jongeren die geen opleiding meer doen, geen werk hebben kunnen vinden en op straat leven. Er zit een identiteitsmodule in; waar kom je vandaag, wie ben je, wat vind je belangrijk en wat kan je? En daarna: wat vinden Nederlanders belangrijk en hoe kom je verder in Nederland, zonder dat je jezelf verloochent? Hoe vind je een stageplek, opleiding of werk? Daarbij worden ze geholpen, bijvoorbeeld om na te gaan wat voor indruk je op anderen maakt. Als je iets op een bepaalde manier zegt, kunnen anderen dat op een bepaalde manier interpreteren. Dat kan een eyeopener zijn.

En in een latere fase?
‘Dan wordt het steeds moeilijker. En het is steeds meer inlichtingendienstwerk: informatie inwinnen over mogelijke bedreigingen. Het is moeilijker om daar als onderzoeker toegang toe te krijgen en daarover is dus niet zoveel bekend.’

Probeert men de opgesloten Hofstadgroepsleden niet te beïnvloeden? Bijvoorbeeld door hen te deprogrammeren?
‘Omgekeerd radicaliseren… dat gebeurt incidenteel. Soms speelt zich dat af tijdens het verblijf in de gevangenis, soms daarna. Over deprogrammeren is niet veel bekend. Maar het ministerie van Justitie en Veiligheid zegt wel: die brede aanpak, de voedingsbodem wegnemen, is wel belangrijk en goed, maar we vinden het ook belangrijk iets meer in te zoomen op die groep jongens en meisjes die een probleem veroorzaken, en daar concreet iets mee te doen. Dan zou je iets met die geradicaliseerden moeten… Maar ja, wanneer doe je dat en met wie?’

Over de auteur
Geertje Kindermans is schrijvend redacteur van De Psycholoog.
E-mail: geertje@psynip.nl.