Lees verder
Jos de Bruin

‘Iep’, begroette mijn dochter me terwijl ze geboren werd. Alleen haar verfrommelde hoofdje stak nog naar buiten, maar ze kon niet wachten om kennis te maken. Althans, zo vatte ik haar allereerste uiting op. Mijn reactie ben ik vergeten, maar onze dialoog was begonnen en is nooit meer gestopt.

Mijn zoon kreunde in eerste instantie alleen wat, maar ook dat begreep ik: ‘Wacht even tot mijn hoofd weer een beetje uitgedeukt is en zijn volle omvang heeft teruggekregen, dan praten we verder.’ Dat deden we en twee jaar later sprak hij keurig over een ‘kruiskopschroevendraaier’.
Eenvoudige bediening, geen handleiding vereist. Je begint gewoon met ze te praten en de rest gaat eigenlijk vanzelf, alsof het een instinct is. Hoezo lastig, opvoeden? Een taal leren duurt natuurlijk wel even: peuters zijn al een jaar voor ze hun eerste herkenbare woorden gebruiken en drie voor ze de meest gebruikte taalconstructies min of meer beheersen. Voor verdere verfijningen is bovendien toch ook nog expliciete scholing gewenst. Het is dan ook een raar instinct, ons taalvermogen. Luisteren en praten is als kijken en lopen, we doen het zonder erbij na te denken. Tegelijk kunnen we ons door taal juist losrukken van onze automatismen en fysieke beperkingen. Zonder taal geen gekwebbel over voetbal of kunst, geen vragen, geen wetenschap.
Geen wonder dus dat taalverwerving wat tijd kost. En geen wonder dat het onderzoek ernaar nog in de kinderschoenen staat. Want hoe werkt taal eigenlijk, wat weet en kan een kind als haar taalverwerving begint, welke rol spelen verzorgers en andere taalgebruikers in haar omgeving? Taalwetenschappers, psychologen, taaltechnologen; iedereen benadert het probleem vanuit de eigen invalshoek. Zo zijn onderzoekers als Steven Pinker ervan overtuigd dat kinderen taal verwerven zonder enige instructie. Het interesseert ouders niet hoe kinderen zich uitdrukken en als ouders ze toch corrigeren, negeren kinderen dit.
Een willekeurige ouder-/kinddialoog leert dat dit onzin is. Ouders corrigeren voortdurend. Niet door expliciet te zeggen dat iets fout is, maar bijvoorbeeld door een vraag van het kind eerst correct te herhalen en dan te beantwoorden. Zelfs als ouders dat vooral doen om te testen of ze het begrepen hebben – zoals wij ook doen als we elkaar slecht verstaan – dan nog kunnen kinderen hun eigen uitingen dus vergelijken met andere, betere varianten.
Toch negeren de meeste computermodellen de dialoog en dus deze samenhang. Het kind leert haar taal uit een verzameling zinnen, meer niet. En dat terwijl baby’s al heel vroeg lijken te snappen wat een dialoog inhoudt. Als moeders via een live videolink met hun twee maanden oude baby communiceren en deze verbinding na enige tijd onopvallend overgaat in een herhaling van de eerder opgenomen interactie, merken de baby’s dit. Ze raken in de war en verliezen hun aandacht. Baby’s van moeders met een postnatale depressie ontgaat dit. Zij hebben nog niet geleerd hoe een dialoog te voeren. Gelukkig halen ze dat weer in als de depressie over is. Want in den beginne is niet het woord, maar de dialoog.


Jos de Bruin

Ontwerper cognitiemodellen, zelfstandig gevestigd.