Nederland staat hoog op de lijst van meest depressieve landen: op een derde plaats, met 17,9% van de Nederlanders die ooit een depressie krijgt. Ondanks al het onderzoek en alle nieuwe therapieën voelt een groot deel van de Nederlanders zich blijkbaar toch somber en moedeloos. Een nieuwe generatie therapievormen richt zich op de moderne communicatiemiddelen en probeert de patiënt thuis achter de computer te behandelen. Voorbeelden zijn e-mailtherapie, chatrooms waar lotgenoten elkaar treffen (met een psycholoog die advies geeft) en online zelfhulpgroepen. Patiënten zijn over het algemeen erg tevreden met deze vormen van therapie. Zo blijkt uit onderzoek dat mensen tegenover een computer opener zijn dan tegenover een echt persoon, en eerder suïcideplannen zullen openbaren. Steeds meer onderzoek toont aan dat deze digitale therapieën net zo effectief kunnen zijn als real-life therapieën
In de proefschriften van De Graaf en Gerhards (beiden van de Universiteit van Maastricht) wordt het behandelprogramma ‘Kleur je Leven’ (KJL) onderzocht. Dit zelfhulpprogramma is een zogenaamde gecomputeriseerde cognitieve gedragstherapie (CCGT),en is inhoudelijk gebaseerd op het programma ‘In de put, uit de put’. Patiënten moeten zelfstandig acht weken lang een sessie van een half uur per week maken met aan het einde een boostersessie. Daarnaast krijgen ze huiswerkopdrachten mee, zoals een stemmingsdagboek.
De Graaf en Gerhards vergeleken deze CCGT-behandeling met de gebruikelijke zorg door de huisarts (TAU), een combinatie van beide behandelingen, antidepressiva en specialistische behandelingen. TAU bestaat uit vier tot vijf tweewekelijkse afspraken, met antidepressiva indien nodig. De methodes blijken allemaal hetzelfde effect te hebben, ook op de lange termijn. Alleen de kosten liggen voor GTl lager en in de eerste drie maanden wordt er minder gebruikgemaakt van de gezondheidszorg. Hierin zou KJL dus een voordeel hebben.
Een van de belangrijkste aandachtspunten voor een nieuwe behandeling is het voorkomen van terugval. Als men eenmaal een depressie heeft gehad, is de kans op terugval 80%. Dit kan onder andere verklaard worden door de lage therapietrouw. De laagdrempeligheid van een computertherapie zou hier een mooie oplossing voor kunnen zijn. Helaas bleek dat ook bij deze relatief makkelijk toegankelijke therapie veel mensen afhaakten. Dit zou volgens De Graaf verklaard kunnen worden doordat de intensiteit van de behandeling te laag was voor de matig tot ernstig depressieve patiënten. Uit interviews van Gerhards met deelnemers van KJL bleek dat zij minder te spreken waren over het gebrek aan identificatie en de beperkte toepasbaarheid van het programma, en dat ook als reden zagen om te stoppen. Daarnaast kon volgens de patiënten het menselijk contact toch niet vervangen worden door deze moderne techniek. Onder andere het ontbreken van ondersteuning om de behandeling door te zetten en toe te passen zijn redenen om te stoppen. Ten slotte bleek een gebrek aan computervaardigheden ook mee te spelen. Gerhards concludeert dan ook dat toegevoegde hulp van een therapeut waarschijnlijk erg zal helpen om het effect van deze behandeling te vergroten.
Aangezien er steeds weer nieuwe behandelingen bijkomen en de dropout zo hoog blijft, is het belangrijk om een behandeling te kiezen die zo goed mogelijk past. De Graaf gaat hierop in door te voorspellen wie er het meeste baat heeft bij de verschillende onderzochte behandelingen. Zij stelt dat mensen met een extreme responsstijl het best van CCGT gebruik kunnen maken.CCGT in combinatie met TAU bleek het best voor mensen met kwetsbaarheidfactoren als een ouderlijke psychiatrische voorgeschiedenis en een diagnose depressieve stoornis. Degenen met de minste kwetsbaarheid profiteerden het meest, onafhankelijk van de behandeling.
Beide onderzoekers gingen in hun proefschrift op zoek naar factoren die het therapieresultaat kunnen beïnvloeden. De verwachtingen en geloofwaardigheid van de behandeluitkomst blijken van groot belang voor het behandelresultaat, tonen studies vanuit allerlei medische disciplines aan. Dit was echter nog nooit onderzocht bij deze nieuwe generatie therapieën. Beide onderzoekers toonden aan dat ook bij KJL een hogere verwachting van de therapie leidde tot een vermindering van de ernst van de depressie en een betere kwaliteit van leven. De geloofwaardigheid van de therapie speelde wat dit betreft geen rol.
Concluderend stellen zowel De Graaf als Gerhards dat er ondanks de matige onderzoeksresultaten wellicht goede resultaten te bereiken zijn met dit behandelprogramma – mits er de nodige verbeteringen worden aangebracht. Het advies is om vooral in te zetten op verhoging van de therapietrouw, aangezien dit ook positief samenhangt met een vermindering van depressiesymptomen. Hopelijk is dit hét programma dat Nederland flink zal doen afzakken op de depressie-index.
S. Wanmaker Msc is als promovendus verbonden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, en doet onderzoek in het Clinical Cognition Lab