Lees verder

Over schematherapie zijn eerder internationaal diverse ideeën gebundeld in de vorm van een ‘scientistpractitioner guide’ (Riso, Du Toit, Stein & Young, 2007). Het Handboek schematherapie van Van Vreeswijk, Broersen en Nadort steekt hier echter met kop en schouders bovenuit. Het boek geeft een waardevol actueel overzicht van de meest recente ontwikkelingen en gunt ons een kijkje in de toekomst.

Redactioneel is er veel werk gemaakt van het onderling afstemmen van de diverse hoofdstukken qua stijl en lay-out. Wat het boek nog leesbaarder maakt, is het feit dat vrijwel alle auteurs vanuit eigen ervaring schrijven en direct betrokken zijn bij het onderwerp waarover ze schrijven. Je wordt als het ware meegenomen in hun persoonlijke ervaringen.

Brede definitie
Het boek bestaat uit zes delen: ‘inleiding’, ‘diagnostiek en indicatiestelling’, ‘behandeling’, ‘opleiding’, ‘onderzoek’ en ‘organisatie en management’ die op hun beurt weer in hoofdstukken zijn onderverdeeld.
In deel één wordt, naast een algemene inleiding, de geschiedenis weergegeven van schematherapie. De auteur van dit hoofdstuk, Arnoud Arntz (die ook in het juli/augustusnummer van De Psycholoog een artikel schreef over schematherapie), stelt hier de definitie van schematherapie aan de orde. Krijgt schematherapie een brede definitie met daarin ruimte voor aanpassing en kruisbestuiving tussen wetenschap, praktijk en andere invalshoeken binnen de psychologie? Of wordt het een definitie in engere zin waarin schematherapie een dogma wordt? In het Handboek wordt duidelijk gekozen voor de brede definitie. Dit deel wordt afgesloten met de definities van schema’s en schemamodi en de nieuwe ontwikkelingen daarin.
Deel twee gaat in op hoe de indicatiestelling van schematherapie kan worden geïncorporeerd in de al bestaande diagnostische aanpak van een instelling. Het flexibele van schematherapie is dat de diagnostische fase een onderdeel vormt van de behandeling. Na de rol van experiëntiële technieken en de therapeutische relatie beschreven te hebben, wordt er kritisch gekeken naar de vragenlijsten binnen schematherapie om vervolgens een uitspraak te doen over de bruikbaarheid ervan (later worden de schema- en schemamodivragenlijsten voor de Nederlandse situatie besproken). Dit deel eindigt met de casusconceptualisatie waarbij de aansluiting bij een behandelplan niet wordt vergeten. De praktijkervaring die in dit hoofdstuk is verwerkt, maakt het onmisbaar bij elke te vormen casusconceptualisatie.
Deel drie gaat over behandeling. Naast de therapeutische relatie en de cognitieve, experiëntiële en gedragsmatige interventies die gebruikelijk zijn binnen schematherapie, wordt er aandacht besteed aan wat de verschillende vaktherapieën kunnen betekenen binnen een behandeling. Ook is er beschrijving van de ervaringen met een combinatie van mindfullnesstechnieken en schematherapie. Recent werd hier een heel boek aan gewijd (Van Vreeswijk, Broersen & Schurink, 2009). Naar mijn idee onderschrijft dit eens te meer de brede definitie van schematherapie.

Diversiteit en integratie
Vervolgens wordt schematherapie besproken bij verschillende doelgroepen en in verschillende settings. Het wordt duidelijk dat de ontwikkelingen rondom de therapie voor bepaalde doelgroepen ver uit elkaar lopen. Specifieke aandachtspunten bij adolescenten passeren de revue, alsmede de rol van de ouders. Het eventueel ‘ontschuldigen’ van ouders wordt als een delicaat proces benoemd, maar wordt door de auteurs niet uit de weg gegaan. Bij comorbiditeit van verslaving en persoonlijkheidsstoornissen wordt Dual Focus Schematherapie ingezet – een combinatietherapie waarin zowel de verslaving als de onderliggende schema’s worden aangepakt. Bij deze problematiek wordt ook een aangepast schemamodi-model gehanteerd dat binnen het forensische circuit ontwikkeld is. Dit betekent dat het schemamodel voor deze doelgroep op een verantwoorde manier werd aangepast vanuit een combinatie van praktijk- en onderzoekskennis. Dit is nog eens een voorbeeld van ´the scientist practitioner´ aan het werk, die een brug slaat tussen de praktijk en de wetenschap.
Het hoofdstuk over schematherapie bij relatieproblemen is een juweeltje in dit boek. Stapsgewijs wordt uitgelegd hoe partners binnen de therapie inzicht kunnen krijgen in hun interactieproces, de betrokken schema’s en hoe de gemoedstoestanden van beiden zich als reactie op elkaar afwisselen. Het is duidelijk dat de auteur geïnspireerd is door relatietherapeut Gottman en het Emotionally Focused model van Susan Johnson en dit op een unieke manier gecombineerd heeft met schematherapie.
Het behandeldeel bevat een drieluik over groepsbehandelingen. De ontwikkeling van een klinische groepssetting en de ervaringen met ambulante groepsbehandeling krijgen hier aandacht. Ten slotte is er een hoofdstuk over schematherapie in een psychodynamische groep, een aanpak ontstaan door frustratie met de bestaande praktijk en waarin gezocht werd naar een bruikbaar model zonder zich te laten leiden door bestaande dogma’s.
De trend van het combineren van het schemagedachtegoed met andere referentiekaders en therapievormen komt ook naar voren in het Handboek gesprekstherapie (Lietaer, Vanaerschot, Snijders & Takens, 2008). Daarbij wordt de structuur die schematherapie biedt, geïntegreerd in het procesgerichte denken, kenmerkend voor de persoonsgerichte benadering. Het schemagedachtegoed laat zich prima combineren met verschillende invalshoeken en kan hierbij als basis dienen en als een welkome aanvulling die onder andere structuur biedt. Het blijven natuurlijk wel praktijkexperimenten die wetenschappelijk getoetst dienen te worden, maar ze stimuleren in ieder geval ontwikkeling en stemmen tot nadenken over het vak.
In het hoofdstuk ‘Effect van meten is weten: therapieresultaten en therapeutische relatie’ wordt uitgelegd wat de voordelen zijn van het stelselmatig gebruik van effectmetingen binnen schematherapie en hoe deze meetresultaten als interventie betekenis kunnen krijgen. De voorbeelden en de interventies zijn zeer herkenbaar en als deze informatie eerder beschikbaar was geweest, zou zij mij bij een aantal behandelingen zeker geholpen hebben om een therapie bij te sturen. Ik raad daarom iedereen aan dit hoofdstuk te lezen, ook wanneer men zich totaal niet bezighoudt met schematherapie.

Overzichten en aanbevelingen
In deel vier beschrijven schematherapeuten van het eerste uur die al jaren onderwijs verzorgen, wat de vereisten zijn voor de opleiding tot schematherapeut en de registratie in het schemaregister. Er wordt aandacht besteed aan cursussen, supervisie en vormgeving van de intervisiegroepen en de verschillen met de internationale registratie. De informatie is handzaam bijeengebracht. Dat maakt het plannen van een opleidingstraject tot schematherapeut een stuk eenvoudiger en overzichtelijker.
Deel vijf behandelt het wetenschappelijk onderzoek rond schematherapie. Effectiviteitstudies naar schematherapie en lopend onderzoek worden kort samengevat. Andere onderwerpen zijn de experimentele studies naar schema’s en schemamodi. Verder worden validatiestudies besproken van de schema- en schemamodivragenlijsten voor de Nederlandse situatie met daarbij aanbevelingen welke versies te gebruiken.
Het laatste deel, genaamd ‘Organisatie en management’, schuwt zaken als Diagnose Behandelcombinaties (dbc) en kosteneffectiviteit en de totstandkoming ervan niet. Kennis over ‘marktwerking’, en de financiering van zorg is onontbeerlijk om als hulpverlener het gesprek met management en zorgverzekering aan te kunnen gaan. Dat deze onderwerpen consequenties hebben om schematherapie op de kaart te zetten, moge duidelijk zijn. Er wordt een overzicht gegeven waar men tegenaan kan lopen tijdens de implementatie van schematherapie in zowel een ggz-instelling als in een forensisch-psychiatrische setting. Als laatste wordt de voorlichting aan verschillende groepen besproken. Denk aan collegae, verwijzers, ggz-management, zorgverzekeraars en patiënten(verenigingen).

Het handboek laat zien dat schematherapie zich snel ontwikkelt en aan het uitgroeien is van klinisch concept tot een met wetenschappelijk onderzoek onderbouwd gedachtegoed. Ook wordt duidelijk dat Nederland koploper is op het gebied van implementatie, onderzoek en ontwikkeling. Het boek wordt terecht als Handboek gepresenteerd, een naslagwerk dat kan dienen voor alles wat op dit moment in brede zin te maken heeft met schematherapie. Voor iedereen, ook diegenen die de standaardwerken over schematherapie al in de kast hebben staan, biedt dit handboek een welkome aanvulling. Handboek schematherapie aanschaffen dus!

Drs. V. Braeckman, is gz-psycholoog en is in opleiding tot zowel klinisch psycholoog (gios) en als tot klinisch onderzoeker ggz (oog) ZonMw. Hij is werkzaam bij Dimence te Almelo.

Literatuur

  • Arntz, A. (2009). Schematherapie: een nieuwe therapie voor chronische problematiek. De Psycholoog, 44, 404- 406.
  • Lietaer, G., Vanaerschot, G., Snijders, J.A. & Takens, R.J. (2008). Handboek gesprekstherapie. De persoonsgerichte experiëntiële benadering. Utrecht: De Tijdstroom uitgeverij B.V.
  • Riso, L.P., Du Toit, P.L., Stien, D.J. & Young, J.E. (2007). Cognitive schemas and core beliefs in psychiatric disorders: a scientist-practitioner guide. New York: American Psychological Association.
  • Vreeswijk, M.F. van, Broersen, J. & Schurink, G. (2009). Mindfullness en schematherapie: een praktische training bij persoonlijkheidsproblematiek. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.