Lees verder

Het begint met een getekende afbeelding van een meisje, van bovenaf gezien op een hoogte van vijf meter en een schaal van 1:10. Het meisje zit op een stoel, met een poes op haar arm, op het schoolplein. Op de volgende afbeelding is de schaal 1:100 en de hoogte vijftig meter. Het meisje is nog net te zien. Een tekening verder (1:1000) bevinden we ons op een hoogte van vijfhonderd meter en is het meisje opgegaan in haar omgeving. Enkele sprongen later bevindt het oog zich al op vijfhonderd kilometer afstand en is het grootste deel van Nederland waarneembaar op de afbeelding en bij sprong acht, op vijftigduizend kilometer hoogte, zien we de hele aarde. Dit gaat zo door de veertigste sprong.

Het is een eenvoudig principe. Door je blikveld steeds met een factor tien te vergroten of te verkleinen verandert ons perspectief op de wereld per sprong ingrijpend. Wat groot is, wordt klein – en andersom. Wat onzichtbaar is vanuit het ene perspectief wordt zichtbaar als we inzoomen. Het is wat we met behulp van een telescoop of microscoop doen. Door de ontwerpers Ray en Charles Eames is het proces in 1977 vastgelegd in de film Powers of Ten, maar het idee van de tekeningen is bedacht door onderwijshervormer en wereldverbeteraar Kees Boeke (1884-1966).

Klein beginnen
Onder de naam ‘Tiendesprongen’ kreeg het nationale en internationale bekendheid. Daniela Hooghiemstra voert het in haar mooie biografie over leven en werk van Boeke op als zijn laatste succes. De Tiendesprongen staan model voor zijn visie op mens en wereld. Er werd een boek van de tekeningen gemaakt dat in 1957 eerst in het Engels als Cosmic View verscheen en twee jaar later in een Nederlandse editie. Die volgorde is veelzeggend want Boeke’s roem was rond die tijd ernstig op zijn retour en de idealen die hij trachtte te verwezenlijken in zijn school De Werkplaats had hij kopje onder zien gaan.
Die idealen behelsden een streven naar een bezit- en hiërarchieloze samenleving en om dat voor elkaar te krijgen was het zaak om klein te beginnen: zijn eigen gezin. Boeke trachtte naar zijn eigen principes te leven en deed daartoe afstand van het familievermogen van zijn vrouw Betty, die hem daarbij steunde. De omstandigheden waaronder het gezin leefde waren echter soms erbarmelijk. De veiling van hun meubels, was traumatisch geweest voor de kinderen, aldus Hooghiemstra.
Op iets grotere schaal werkte Boeke met de stichting van zijn kindergemeenschap De Werkplaats in 1926, waar kinderen werden opgevoed tot ‘gemeenschapsmensen’. De kinderen werden ‘werkers’ genoemd en de leerkrachten, die met hun voornaam werden aangesproken, ‘medewerkers’. Toetsen en testen waren aanvankelijk uit den boze en kinderen moesten zoveel mogelijk op een eigen manier, door te doen, tot ontwikkeling komen.
Ook hier lagen Boeke’s doelstellingen hoger dan de opvoeding en ontwikkeling van het kind op zich. ‘Hij wilde de wereld opnieuw inrichten,’ schrijft Hooghiemstra (p. 155) en in veel opzichten waren de kinderen en medewerkers, ondanks de ogenschijnlijke vrijheid die ze kregen, ondergeschikt aan dat doel.
Het is eenvoudig om Boeke achteraf wereldvreemd te noemen en dat was hij waarschijnlijk ook, maar hij stond niet alleen in zijn opvattingen. Hij borduurde voort op de ideeën van filosofen, pedagogen, schrijvers en hervormers als Rousseau, Pestalozzi, Van Eeden en Tolstoj. Boeke’s benadering van het onderwijs is verwant aan Rousseau’s Emile (dat door Boeke in 1914 gekocht werd). En wat hij met De Werkplaats voor ogen had, lijkt op Tolstoj’s leefgemeenschap. Boeke sloot ook aan bij de ‘vom Kinde aus’-gedachte die bij pedagogen rond 1900 in zwang was. Niet de theorie, maar de ‘ontdekking’ van het eigen wezen van het kind diende centraal te staan in opvoeding en onderwijs.
Zijn onderwijsopvattingen waren verwant aan die van Maria Montessori en Helen Parkhurst. Maar zoals het een visionair betaamt, verwees hij niet vaak naar zijn inspiratiebronnen en richtte hij zijn blik liever op de toekomst. Boeke zag zijn school als een experiment en de kinderen waren in die zin zijn proefpersonen. De toekomst zou moeten uitwijzen of het experiment kans van slagen had.

Op- en neergang
De hoogtijdagen van De Werkplaats liggen in de jaren na de oorlog, toen ook koningin Juliana viel voor de idealen van Boeke en haar kinderen aan hem toevertrouwde. Dat was in meerdere opzichten opmerkelijk, gezien de vaak kritische houding van Boeke ten opzichte van het koningshuis. Maar Juliana wilde dat haar kinderen de kans zouden krijgen ‘normaal’ groot te worden en niet in de cocon terecht zouden komen waarin zij zichzelf als kind had bevonden. Misschien dat die cocon een realistisch beeld over wat dan een ‘normale manier van groot worden’ is wat in de weg heeft gestaan. Want wat je ook over Boekes opvoedmethoden kunt zeggen, ‘normaal’ (in de zin van ‘de norm’) waren ze bepaald niet. Hoe dan ook, Juliana’s keuze voor zijn school leek de bekroning van zijn werk.
Op de omslag van de biografie prijkt een foto van Beatrix, in de weer met een matteklopper, want voor alle kinderen begon de dag met schoonmaken. Uiteindelijk konden de prinsessen er echter niet aarden. Vooral de dominante Beatrix, die zich al jong bewust was van haar bijzondere status, had het er niet naar haar zin. Het had tot gevolg dat zij (en algauw ook haar zussen) van school werden gehaald. De voorbereidingen die Boeke en zijn medewerkers hadden getroffen om ook prinses Marijke, die leed aan een oogaandoening, naar behoren te kunnen opvangen, waren voor niets geweest. Het was een enorme deuk in Boekes reputatie, zowel voor zijn medewerkers als voor zichzelf.
Hooghiemstra, geboren in 1967, een jaar na de dood van Boeke, is zelf jarenlang leerling geweest op De Werkplaats, maar de school was toen niet meer goed vergelijkbaar met wat Boeke ooit voor ogen had. Misschien is het wel een voordeel dat ze haar onderwerp niet persoonlijk heeft gekend, want Boeke was niet erg toegankelijk voor ‘zijn’ kinderen. Hij ‘stond zo hoog, daar kon je niet bij komen,’ aldus een van de oud-werkers. Hij was ook geen makkelijke man, had moeite met andersdenkenden en gaf vooral ruimte als mensen deden wat hij wilde. Hooghiemstra is echter steeds genuanceerd en mild over Boeke: hij was een moeilijke man, maar niet in het minst voor zichzelf. Altijd wilde hij ‘maar weer wereldhervormend werken,’ zoals hij tegen het einde van zijn leven verzuchtte.

Buitenaards wezen
Het idee van de Tiendesprongen was een laatste blijk van Boekes originaliteit en doorzettingsvermogen. Aanvankelijk durfde zijn Amerikaanse uitgever het niet aan, maar uiteindelijk was men in de vs diep onder de indruk, tot Nobelprijswinnaars Natuurkunde aan toe. Natuurkundige Robbert Dijkgraaf karakteriseerde het als de ideale manier om onze plek in het universum te verbeelden en te begrijpen: ‘Als ik aan een buitenaards wezen zou moeten uitleggen wie wij zijn, zou ik de Tiendesprongen als uitgangspunt nemen,’ citeert Hooghiemstra Dijkgraaf.
Goedbeschouwd had Boeke ook wel iets weg van een buitenaards wezen – een die het perspectief op zijn idealen en de mensen die ze moesten verwezenlijken zo ruim nam, dat hij de alledaagse proporties wel eens uit het oog verloor. De leiding over De Werkplaats was hem uit handen geglipt, de prinsesjes hadden de school verlaten en met Boeke ging het na 1957 bergafwaarts. Hij kreeg angstaanvallen en voor zijn gevoel was alles in zijn leven mislukt. Dat is misschien wel het treurige lot van de wereldverbeteraar: hij raakt bijna altijd teleurgesteld in anderen, maar bovenal in zichzelf.

Dr. G. Breeuwsma is als ontwikkelingspsycholoog verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij is tevens redacteur van De Psycholoog. E-mail: g.breeuwsma@rug.nl.