Lees verder
Ik ontmoette hem twee jaar geleden tijdens de live-opnames van het kro-programma Debat op 2. Het ging die avond over straffen en vergeven, naar aanleiding van de zaken Robert M. en Volkert van der G. Als ‘deskundig’ duider was ik aan de kant van de – laten we zeggen – ‘gematigden’ geplaatst tegenover de pleitbezorgers van het zwaarder straffen. Toch kreeg ik die avond vooral discussie met iemand uit hetzelfde kamp, die werd voorgesteld als filosoof en schrijver, die zelf in de gevangenis had gezeten voor een bankoverval: Rein Gerritsen, auteur van Filosoof in de bajes.
Michiel van der Wolf

Hij keek vol verontwaardiging naar me toen ik zei dat het strafrecht ‘de weerslag van onze moraal’ was. De nadruk legde ik op ‘onze’ om aan te geven dat het recht – een bepaalde strafmaat in dit geval – niet de visie moet vertegenwoordigen van degenen die het hardste roepen, maar van ons allemaal. Maar hij legde de nadruk op ‘moraal’. Presentator Arie Boomsma had zijn blik gezien en voelde een mogelijkheid tot discussie. ‘Het strafrecht heeft niks te maken met moraal, op geen enkele manier,’ zei Gerritsen.
Verrast door het plotseling sterk gestegen niveau van de discussie, gaf ik hem eerst maar gelijk. Want – en ik sprak hem daar aan als filosoof – voor een aanhanger van het pragmatisme, zoals hij blijkt te zijn, is het strafrecht natuurlijk geen ‘zedenleer’, gebaseerd op een bepaalde opvatting over goed en kwaad, maar gefundeerd op (bijvoorbeeld) het objectievere schadebeginsel. Zo hekelt hij terecht in zijn boek de strafbaarstelling van (zelfs niet-fysieke) homoseksuele handelingen onder het Nazibewind, dat na de oorlog merkwaardigerwijs in gebruik bleef: ‘Pas in 1994 werd dit wetsartikel uit het Duitse wetboek van strafrecht geschrapt, met in haar kielzog de lichamen van meer dan honderdduizend naoorlogse slachtoffers’ (p. 180).

Maar omdat het strafrecht niet zo onwrikbaar is gefundeerd als (hij) veronderstelt en in de vorm van wet hoofdzakelijk bepaald wordt door de volksvertegenwoordiging, zal het nooit helemaal vrij zijn van enige volksmoraal. De vrij recente strafbaarstelling van bestialiteit was bijvoorbeeld nadrukkelijk gebaseerd op zedelijkheidsprincipes en dat van virtuele kinderporno op een wetenschappelijk niet te onderbouwen vermoeden van schade. En zeker ook de strafmaat als weging van de schade, waarvan de gradaties toch moeilijk te objectiveren zijn, is vatbaar voor (een veran-derende) moraal.
visie op strafrecht

Maar first and foremost – ik adresseerde de ervaringsdeskundige – is daarvan in het gevangeniswezen, met zijn eigen (gebrek aan) moraal, weinig voelbaar. Na lezing van dit boek, waarin Gerritsen steen voor steen een visie op strafrecht uitwerkt, meen ik te kunnen concluderen dat die visie – en ook zijn verontwaardigde blik naar mij – vooral door die ervaring wordt verklaard. De ervaring namelijk van – en in het dankwoord parafraseert hij dat het duidelijkst – ‘hoe deze straf voltrokken wordt en zich ook na de gevangenisstraf voortzet (p. 253)’.

Deze ervaring wordt in boeiende en schrijnende biografische verhalen ontvouwd in de eerste twee delen van zijn boek. Daarin toont hij eerst overtuigend de praktische onhaalbaarheid aan van de theorie dat veroordeelden als straf en niet voor straf worden opgesloten – de woorden leent hij zonder bronvermelding van de Britse ‘penitentiair hervormer’ Alexander Paterson, waar het boek verder juist bol staat van relevante bronverwijzingen. Wet, beleid, cultuur en menselijke aard bieden uitvoerders (bewaarders en machthebbers moeten het in het boek ontgelden) te veel ruimte voor straf in de straf. ‘…een ongemakkelijke waarheid dat wij het gevaar lopen, zoals Nietzsche en Schopenhauer al scherp in de gaten hadden, om ‘zelf monsters te worden in onze strijd tegen monsters’ (p. 134). Vervolgens ontkracht hij tevens het idee dat men na het uitzitten van de straf met een schone lei kan beginnen. Dan maakt het stigma bijvoorbeeld het aangaan van relaties, vriendschappen en werk bijna onmogelijk. ‘De spelregels zijn voor mensen met een strafblad niet hetzelfde als voor anderen (p. 104).’

Kortom: tijdens en na de straf openbaart zich pas ‘het vergeldend karakter van ons strafrecht’ (p. 134). Daarmee raken de praktische omstandigheden dus aan de grondslag van het strafrecht: de vergelding. Gerritsen is enerzijds kritisch op ‘vergelding’, omdat het leed van slachtoffers met niets te vereffenen is, terwijl de dader door de geleden ‘detentieschade’ altijd het (haat)gevoel zal houden dat zijn daad te hard vergolden is en hij dus juist zal recidiveren. Anderzijds ziet hij – anders dan de oud-gevangenisdirecteur die de, weinig op de visie van auteur en boek gerichte, inleiding verzorgt – dat vergelding ook maatschappelijke functies vervult, zoals voorkoming van eigenrichting/volksgericht, en niet correctie of verzoe-ning claimt waardoor het ruimte laat voor restemoties.
Niet duidelijk genoeg komt echter naar voren dat vergelding als reactie op schending van het sociaal contract vooral een retrospectief karakter heeft dat los te zien is van preventie van toekomstige misdaad, alsook een legitimerend en begrenzend karakter van overheidsingrijpen door middel van proportionaliteit. Juist daarin schuilt mijns inziens de waarde van zijn visie; die proportionaliteit geldt met name de straftoemeting in (bijvoorbeeld) de duur van de gevangenisstraf, waarin de eigenlijke ervaring van en na de straf niet wordt verdisconteerd.

Bajes bullshit bingo

Gerritsen zelf probeert in de volgende delen van het boek zijn visie verder uit te werken. Maar ondanks prachtige inzichten over sociaalpsychologische achtergronden van daderschap – dat kunnen ook ogenschijnlijk normale, fantasieloze ‘slapers’ zijn, onder de verkeerde omstandigheden – en het vijandbeeld dat achter het veiligheids- en penitentiaire beleid van dit kabinet schuilgaat, levert dat niet helemaal de doorwrochte visie op die hij bij anderen mist. ‘…Het schokkende besef dat het tot nu toe altijd aan visie ontbroken heeft bij de wijze hoe en waarom wij mensen opsluiten’ (p. 253).
De extrapolatie van gevangeniswezen naar strafrecht als geheel is ook niet evident. Bovendien zit bijvoorbeeld bij zijn beschouwingen over daderschap zijn eigen verleden als veroordeelde enigszins in de weg. Telegraaf-lezers beschouwt Gerritsen qua sociale omstandigheden als grootste potentiële ‘slachtoffers’ van hun zelf gewenste harde aanpak van daders, maar hoort hij bij ‘wij of zij’? En gedraagt hij zich in zijn onwrikbare diskwalificatie van anderen niet zoals hij anderen verwijt? En bewijst hijzelf, ondanks een terloops opgebiechte niet nader ingevulde recidive, niet juist het tegendeel van zijn ziekmakende, criminogene gevangeniswezen? Hij werd – anders dan de titel overigens doet vermoeden – na zijn gevangenisstraf filosoof.
Gerritsen ‘de uitzondering die de regel bevestigt’ noemen is wat te simplistisch, maar een apart geval met een bijzonder levensverhaal is hij wel. Alleen daarom al is dit boek de moeite waard om te lezen. Het geeft een beter beeld, zo schrijft hij, dan de Tegenlicht-documentaire die van hem gemaakt werd. Uit het boek komt zijn humor beter naar voren. Persoonlijk vind ik zijn ‘Bajes bullshit bingo’ erg geestig: een kaart van justitiële beleidsmakers-plattitudes, waarbij je als je er vijf van hoort in een vergadering ‘bingo’ moet roepen. Ga ik eens uitproberen.
Zijn visie wordt nog het best samengevat in de quote op de kaft: ‘Ik wil dat het instituut gevangenis zoals dat op dit ogenblik bestaat, wordt opgeheven, want het middel van de macht en het geweld waarmee de staat probeert om een veiliger samenleving te creëren, schiet haar doel voorbij en is niets meer dan het zoveelste teken van een denkproces dat de Hongaarse schrijver Konrád omschreef als ‘het Auschwitz-syndroom’. Deze visie verdient verdere strafrechtelijke uitwerking en wie weet komt Gerritsen dan ook aan de aan het eind van het dankwoord gevraagde nieuwe ideeën – alternatieven? – toe.
Wat is de moraal van dit verhaal? Gerritsen wil geen ‘vrijheid brengen’ maar ‘zichtbaar maken’ hoe het achter en na de muren is, in de hoop dat de maatschappij dat onacceptabel vindt. Mij heeft hij overtuigd. Hij wil vanwege een ontaarde praktijk de theorie aanpassen, maar het boek nodigt, denk ik, vooral uit tot aanpassing van de praktijk aan de theorie. Er is voor, tijdens en na de straf veel te winnen, maar te vrezen valt dat de huidige  staatssecretaris Fred Teeven – wellicht juist omdat hij er in het boek zo slecht vanaf komt – na lezing helaas niet gewonnen zal zijn.

Bespreking van:
Filosoof in de bajes
Door: R. Gerritsen (2014)
Leusden: ISVW, 256 p.