De beide vragen raken gemakkelijk met elkaar verknoopt. Soms wordt verondersteld dat een medisch probleem ontstaat om er ziektewinst mee te boeken. Van der Veek en De Haan wijzen die verklaring van langdurige buikpijn bij kinderen resoluut van de hand. Kinderen ontwikkelen geen blijvende buikpijn om nooit meer naar school te hoeven gaan. Verder maken de auteurs in dit boek duidelijk dat er weliswaar aardig wat onderzoek is gedaan naar factoren die met buikpijn samenhangen, maar uit al die correlaties valt helemaal niet af te leiden waarom een bepaald kind er zo sterk last van heeft.
Psychologische hulpverlening komt in dit boekje als sluitstuk aan bod. Eerst halen de auteurs het angstwekkende van hun onderwerp af. Ze geven voorlichting over vormen van buikpijn en beschrijven wat we over pijn in het algemeen denken te weten. Er komt ook ter sprake wat artsen zullen doen als zij diagnostisch onderzoek uitvoeren naar kinderen met langdurige buikpijn. Vaak kunnen huisartsen en specialisten geen oorzaak vaststellen. Medicatie helpt dan maar even. Langdurige medicatie heeft bovendien averechtse effecten: op den duur wordt de pijn er alleen maar door versterkt. Wat kunnen psychologen vervolgens doen? Van der Veek en De Haan wijden slechts enkele pagina’s aan psychologische behandeling. Een diagnostische fase leidt soms tot de conclusie dat eerst andere problemen dan buikpijn moeten worden behandeld. Maar als het accent op buikpijn blijft liggen, dan zien deze auteurs slechts twee mogelijke ingrepen: cognitieve gedragstherapie of hypnotherapie. Die benaderingen sluiten trouwens sterk op elkaar aan, omdat kinderen hier leren om op een andere manier met hun pijn om te gaan.
Zijn cognitieve gedragstherapie en hypnotherapie effectieve vormen van hulpverlening? Op basis van onderzoek schatten de auteurs dat zestig tot tachtig procent van de kinderen er baat bij heeft. Hierbij merken zij wel op dat twee factoren de effectiviteit in elk geval beïnvloeden: het vertrouwen in een behandelaar, en de inzet van de ouders en de kinderen zélf. De auteurs geven vervolgens heel kort advies aan de twintig tot veertig procent van de gevallen waarin psychologische hulp niét hielp. Ga naar een andere psycholoog waarin je wel vertrouwen hebt, of bij wie je wel met behoorlijke inzet wilt werken. En als dat niet helpt, dan staat er nog maar één weg open: terug naar de huisarts of de kinderarts die het kind heeft doorverwezen. Met andere woorden: soms weten we geen antwoord op de vraag naar hoe het verder moet gaan met het leven van een kind. Bij volwassenen is dat trouwens ook zo.
Door: Shelley van der Veek en Else de Haan (2016)
Houten: LannooCampus, 112 p.