Die veelkleurigheid zit vooral in de onderwerpen en auteurs, het perspectief is veelal gelijk: de wetenschappelijke kijk op (vooral) het strafrechtbedrijf, en die is per definitie kritisch. Want wie het strafproces gedragswetenschappelijk beziet, komt als vanzelf op vragen over waarheidsvinding en tunnelvisie, betrouwbaarheid van waarnemingen van getuigen en verklaringen van verdachten, en het ondoorzichtige beslissingsproces van de rechter(s). Dergelijke en andere kritische vragen worden welhaast uitputtend gesteld en naar de wetenschappelijke state of the art beantwoord. Die antwoorden – en daar zit volgens de juriste Dubelaar, die het hoofdstuk ‘De rechtspsychologie en het strafrecht’ schreef, de beperking van de subdiscipline – gaan echter vaak over gemiddelden en kansen op basis van groepsonderzoek en zijn daardoor niet (eenvoudig) toepasbaar in een individuele zaak.
Toch zijn er psychologen die wel adviseren in individuele zaken. Die adviezen hebben geen relevantie voor het bewijs maar voor de sanctietoemeting. Die adviseurs zijn de forensisch psychologen, die in het eerste hoofdstuk worden onderscheiden van de rechtspsychologen, op