Lees verder

In de geschiedenis van de psychologie krijgt Jean-Marie Charcot vooral aandacht als behandelaar van hysterische patiënten. Vaak wordt daaraan toegevoegd, dat hij één van de leermeesters van Sigmund Freud is. Charcot paste tijdens demonstratiecolleges hypnose toe om allerlei kenmerken van hysterie sterker naar voren te laten komen. De reacties op posthypnotische suggesties maakten duidelijk, dat mensen kunnen worden gestuurd door krachten waar ze zich op dat moment niet van bewust zijn. Freud werkte de betekenis van onbewuste factoren later verder uit in de psychoanalyse.

Psychologieboeken behandelen Charcot ook nog als afschrikwekkend voorbeeld, want hij gaf zich onvoldoende rekenschap van de betekenis die interactie in het contact met patiënten krijgt. Charcot ontdekte telkens weer andere, nooit eerder beschreven vormen van hysterie, maar daarbij realiseerde hij zich te weinig dat al die spectaculaire variaties in belangrijke mate voortkwamen uit het samenspel van arts en patiënt. Zijn hysterici reageerden op wat hij graag wilde zien, namelijk nieuwe gedragsvormen. Of anders gezegd: Charcot had onvoldoende in de gaten, dat hij de regisseur was van voortreffelijke acteurs. Dit is extra pijnlijk voor iemand die met hypnose werkt. In deze rol is Charcot te beschouwen als een voorloper van Wilhelm von Osten, de man die dacht dat zijn eigen paard – Slimme Hans – kon rekenen, maar die niet doorhad hoe dit dier reageerde op onbewuste signalen van zijn publiek.
Geschiedenisboeken op het terrein van de psychologie tonen maar een klein deel van het werk van de Franse arts Charcot. Jean-Claude Dupont geeft in zijn onlangs vertaalde wetenschappelijke biografie een gevarieerder beeld, want Charcot – die van 1825 tot 1893 leefde – is van grote betekenis geweest voor de ontwikkeling van de neurologie. Hij publiceerde bijvoorbeeld in 1873 een kaart die de functie aangeeft van elk deel van het ruggenmerg. Ook leverde Charcot belangrijke bijdragen aan het onderzoek naar cerebrale lokalisaties.
In 1853 verdedigde Charcot zijn proefschrift over reumatische ziekten bij ouderen. Gegevens verzamelde hij in het Salpêtrière-hospitaal in Parijs, een enorm groot gesticht voor ongeneeslijk zieke vrouwen. Pas in 1880 werden hier ook mannelijke patiënten onderzocht. In de loop der tijd raakte Charcot geïnteresseerd in alle ziekten die in Salpêtrière voorkwamen. In hysterie is Charcot zich vrij toevallig gaan specialiseren. Verbouwingen in het Salpêtrière hadden in 1870 tot gevolg, dat deze groep patiënten aan Charcot werd toegewezen.
De onderzoeksmethode die hij toepaste, komt vooral neer op waarneming en ordening. Autopsie biedt de mogelijkheid eerder verkregen waarnemingen van patiënten na hun dood aan te vullen. Om het verloop van ziekten te beschrijven, gebruikte Charcot bij voorkeur een methode die is samen te vatten als ‘uitzuiveren’. Iedere patiënt vertoont eigen variaties, maar binnen een gegeven categorie moet gezocht worden naar de meest essentiële kenmerken. Variaties die tot een duidelijke afwijking van bekende verschijnselen leiden, kunnen vervolgens geplaatst worden binnen een nieuw te benoemen categorie.
Bij de beschrijving van ziektebeelden paste Charcot visuele technieken toe. Dit betekende bijvoorbeeld, dat volgens hem patiënten tijdens het eerste contact met hun arts volledig naakt moeten worden bekeken, want zo komen fysieke afwijkingen beter in beeld. Tijdens demonstratiecolleges liet Charcot patiënten aan collega’s en studenten zien, maar hij vond ook het gebruik van tekeningen en foto’s belangrijk. Charcot had artistiek talent. Hij kon zelf goed tekenen. Jean-Claude Dupont drukt een fantastische tekening af die Charcot op 28-jarige leeftijd onder invloed van hasj maakte. Foto’s vereisten in de negentiende eeuw een betrekkelijk lange sluitertijd. Wat dit betreft kwam het goed uit, dat hysterische patiënten vaak in een kramptoestand verkeerden. Ze bewogen dan een tijdlang niet.
Het boek van Jean-Claude Dupont presenteert het omvangrijke werk van Charcot in de volle breedte, maar het leest ook als een uitgebreid hoofdstuk in een encyclopedie. Veel wordt aangestipt maar meestal niet bijzonder diep uitgewerkt. De schrijver beperkt zich echter niet tot een ‘grotemannengeschiedenis’, want hij maakt ook steeds duidelijk hoe zijn hoofdpersoon geplaatst kan worden in het wetenschappelijke klimaat van zijn tijd. Dupont vat belangrijke bijdragen van voorgangers samen, en hij geeft steeds aan met wie Charcot samenwerkte. Dit laatste vindt helaas vaak op een vervelende manier plaats, want we krijgen lange reeksen namen te lezen van artsen die óók aan het vakgebied hun steentje bijdroegen.
Bij de samenstelling is uitbundig gebruik gemaakt van illustraties. In dit opzicht past het boek goed bij Charcot, die zelf zoveel belang hechtte aan visuele informatie. De auteur heeft verder diverse kaderteksten opgenomen. Al die onderbrekingen van het eigenlijke betoog leiden er echter toe dat het boek een verbrokkelde indruk maakt, alsof lezers zappend door het leven gaan. Mede daarom valt dit boek te karakteriseren als: Charcot voor beginners.

Dr. K.A. Soudijn (1944) is sinds zijn pensioen als gastdocent verbonden aan de Universiteit van Tilburg.