Als er één terrein van het menselijk bestaan is waarop de emancipatie volledig geslaagd lijkt, dan is dat wel op het gebied van het gevoel. Eeuwenlang waren gevoelens, het tonen en ervaren van emoties, voorbehouden aan een kleine elite. Van de hoofse tot de romantische liefde, van de dichterlijke lyriek tot de kunstzinnige zelfexpressie, van de gewaarwording van fysieke pijn tot zielesmart, allemaal heeft het bijgedragen aan de ervaring en vormgeving van het gevoel, maar steeds werd het geïnitieerd door een maatschappelijke en/of culturele bovenlaag. In de loop der eeuwen is de ervaring van het gevoel wel steeds meer gemeengoed geworden voor de lagere sociale klassen, maar het heeft tot ver in de twintigste eeuw geduurd voordat ook het gewone volk vrijelijk kon beschikken over gevoelens en het daarbij behorende vocabulaire.
In de tweede helft van de twintigste eeuw lijkt de top-down ontwikkeling van het gevoel tot stilstand te zijn gekomen en in plaats daarvan is er nu veeleer sprake van een bottom-up ontwikkeling. Werd in het verleden de vormgeving van het gevoel gedomineerd door kunst en literatuur, tegenwoordig zijn televisie, film en nieuwe (beeld)media bij uitstek de instrumenten waarmee het gevoel wordt verspreid. Een avondje televisie kijken is genoeg om overstelpt te raken door de meest uiteenlopende emoties, niet zelden in hun meest onopgesmukte, rauwe vorm. Werd dat aanvankelijk door de sociale elite nog vulgair gevonden, vandaag de dag lijkt iedereen zijn laatste gêne verloren en zich over te geven aan gevoelsexhibitionisme. Hoe is zo’n ontwikkeling mogelijk?
Wij denken graag dat gevoelens ‘diep vanbinnen’ zitten, particulier en uniek zijn, en in alle oprechtheid iets zeggen over onze binnenwereld, zo schrijft de Zweedse hoogleraar ideeën- en wetenschapsgeschiedenis aan de universiteit van Uppsala in haar schitterende boek De kamers van de melancholie, maar in feite worden ze gestuurd door sociale processen.
Die sturing werkt twee kanten op. Aan de ene kant worden gevoelens in toom gehouden, gedisciplineerd en gecontroleerd. Ook al vinden we bijvoorbeeld dat we recht hebben op onze eigen unieke gevoelens, we weten donders goed dat we ons niet overal kunnen laten gaan. Wie tijdens een begrafenisplechtigheid zijn emoties uitbundig de vrije loop zou laten, terwijl hij niet tot de intieme kring van de overledene behoort, misdraagt zich en kan rekenen op sociale afkeuring.
Gevoelens worden door dezelfde sociale sturing echter ook geactiveerd, gestimuleerd en vergroot. Zo zijn in de loop van de geschiedenis de grenzen tussen de seksen dikwijls overschreden, zodat mannen de beschikking kregen over een arsenaal aan ‘vrouwelijke gevoelens’, waardoor die gevoelens in dat nieuwe gebruik ook veranderden van betekenis. Bij mannen werd huilen, zeker in het openbaar, lange tijd afgekeurd, maar nu ze het steeds vaker doen, pakt het soms heel gunstig voor ze uit. Ze verkrijgen er waardering mee; het wordt als een zwakte gezien die niet zozeer afdoet aan hun mannelijkheid, maar daar juist aan bijdraagt. Zo’n ontwikkeling zegt ook iets over de dominante positie van de man, want mannen kunnen de status van een gevoelsexpressie wel verhogen, maar voor vrouwen is dat veel lastiger.
Johannissons boek gaat over de verandering in en geschiedenis van gevoelens, in het bijzonder op het gebied van de melancholie. De melancholie is bij uitstek een terrein waarop zich de afgelopen paar eeuwen grote veranderingen hebben voltrokken. De oorsprong van de melancholie ligt in de antieke leer van de humores van de Griekse arts Hippocrates, maar Johannisson is vooral geïnteresseerd in de ontwikkelingen sinds de achttiende eeuw. In dat tijdvak wordt de sensibiliteit van het individu steeds meer het sociale leven in getrokken. Dit hangt natuurlijk samen met de snelle veranderingen die zich in Europa voltrekken, waarbij sociale klassen en rollen zich snel hergroeperen en ontwikkelen. Het moderne individu moet zijn ‘sociale instinct’ gebruiken om zich maatschappelijk te profileren en filosofen als David Hume en Adam Smith zijn ook van mening dat het gevoel en niet de rede de bron vormt van de moraal. Ook iemand als Rousseau speelt een belangrijke rol in het aanjagen en de spreiding van de gevoelscultus.
De melancholicus is de belichaming van zo’n supersensibel individu. Hij lijdt wel aan alle kwalen waar we tot op de dag van vandaag aan lijden, zoals verveling, leegte, walging en neerslachtigheid, maar zijn lijden heeft nog iets ambivalents (kenmerkend eigenlijk voor alle gevoelens). De melancholie, door Johannisson getypeerd als een mentale grenszone, is misschien een last, maar heeft ook iets euforisch, creatiefs en productiefs. Het zet aan tot grootse daden en meeslepend leven. De ervaring wordt er niet zozeer door neergedrukt, alswel verscherpt en het is niet voor niets dat schrijvers en filosofen als Goethe en Nietzsche het belang van het lijden bezingen.
Er is ontegenzeggelijk een sterke familieverwantschap tussen melancholie en (moderne) depressie, maar volgens Johannisson zijn er grote verschillen. Depressie (van deprimo, laten zinken, naar beneden drukken) heeft geen opwekkende, maar vooral een neerdrukkende werking. Het creatieve, productieve element ontbreekt, wordt erdoor belemmerd en het individu voelt zich erdoor gevangen. De melancholicus toont zijn melancholie ook in alle openheid, terwijl het depressieve individu zijn neerslachtigheid verbergt en zich terugtrekt uit het sociale leven. In feite doet de depressie zijn unieke individualiteit eerder teniet dan dat ze eraan bijdraagt.
Johannisson gaat in dit verband ook in op de ‘geslachtsverandering’ die de melancholie heeft doorgemaakt: mannelijke melancholie is vrouwelijke depressie geworden, wat in dit geval een degradatie betekent.
Johannisson schrijft niet alleen over de geschiedenis van de melancholie als algemeen historisch en sociaal veranderingsproces, maar staat ook stil bij beroemde melancholici. Ze schrijft uitvoerig over de totale verlamming die de socioloog Max Weber overviel en die hem het schrijven en college geven lange tijd onmogelijk maakte. Ook gaat ze in op de sensibiliteit van Charles Darwin, die door allerlei vage klachten lange tijd aan huis gebonden was en een zeer beperkt sociaal leven leidde. Het is echter niet ondenkbaar dat die gevoeligheid Darwin goed uitkwam, omdat hij op die manier alle tijd voor zijn werk had.
Ook leven en werk van kunstenaars en schrijvers komen uitvoerig aan bod. De wereldliteratuur kent een schat aan ‘hoogsensibele’ romanpersonages. Het lijden van Goethes Werther, de verveling van Emma Bovary of de walging van Sartres Antoine Roquentin (de oorspronkelijke titel van de roman Walging was Melancholia) zijn niet alleen geslaagde pogingen om het fenomeen van de melancholie te beschrijven, ze hebben ook veel invloed gehad op de manier waarop mensen hun eigen gevoelens van vervreemding, leegheid, vermoeidheid, angst, walging en verveling gingen ervaren en verwoorden.
Het vormt een belangrijk thema in Johannissons prachtige boek: een beschrijving van een gevoel is nooit alleen maar een (objectieve) beschrijving, maar roept dat gevoel ook op en geeft er een draai aan die door de beschrijving zelf nooit helemaal kan worden voorzien. Dat geldt niet alleen voor romanschrijvers, die zich nog zouden kunnen beroepen op hun verbeelding, maar ook voor alle maatschappelijke en wetenschappelijke – psychiatrische en psychologische – kwalificaties die er aan het gevoel kleven. De besmettelijkheid van diagnoses bleek niet alleen bij Werthers suïcide. We treffen het ook aan bij verschijnselen als de moderne depressie, bij eetstoornissen, automutilatie of hoogsensitiviteit (een variant op de verhevigde sensibiliteit).
Iedereen ziet zijn gedrag graag als uniek of authentiek, maar wie kan daar eigenlijk nog aanspraak op maken? Of zoals Robert Musil het in De man zonder eigenschappen zegt: ‘Wie durft tegenwoordig nog te beweren dat zijn woede echt zijn eigen woede is, als zo veel mensen zich ermee bemoeien en het beter weten dan hijzelf?’ En zo is een gevoel minstens zozeer van een ander als van jezelf.
Dr. G. Breeuwsma is als ontwikkelingspsycholoog verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij is tevens redacteur van De Psycholoog. E-mail: g.breeuwsma@rug.nl.