A ruim veertig jaar de werking van de hersenen te hebben bestudeerd, neemt Cyriel Pennartz (hoogleraar neurowetenschappen van cognitie en systemen aan de Universiteit van Amsterdam) de lezer mee op een zoektocht naar de essentie van het menselijk, vóórmenselijk en zelfs mogelijk postmenselijk bewustzijn. Die zoektocht moet ons antwoord geven op wat neurowetenschappers het ‘Moeilijke Probleem’ noemen: hoe verhoudt de harde neuro-realiteit van onze hersenen zich tot onze persoonlijke beleving van zintuiglijke informatie en bewuste ervaringen? Een kwestie waar veel wetenschappers zich volgens Pennartz liever niet mee bezighouden; hij is er echter van overtuigd dat er inmiddels voldoende kennis is opgebouwd om hier een aannemelijke theorie over te formuleren.
Zijn visie steunt op een aantal pijlers, zoals de innige maar geenszins absolute relatie tussen bewustzijn en zintuiglijke waarneming, de algemene werking van de hersenen, inzichten uit de evolutieleer en, last but not least, denkbeelden uit de filosofie. Zijn belofte dat het boek geen droge opsomming wordt, maakt hij zeker waar. Dit geldt ook voor de waarschuwing dat het lezen een krachtsinspanning van verbeelding en logisch denken zal vragen. Toch blijft het allemaal goed te volgen dankzij de vele soms bizarre cases en voorbeelden die illustreren hoe waarneming samenhangt met bewustzijn.
Een rode draad in het betoog vormen de onhoudbaarheid van het dualisme van materie versus geest en de tekortkomingen van het harde materialisme, uitmondend in een ‘derde weg’: het bewustzijn wortelt in de hersenen maar is niet lokaliseerbaar, lichaam en geest zijn in feite één. Wat wij zien, horen, ruiken en ervaren, is niets meer en minder dan een ‘gezonde hallucinatie’, die ons de best mogelijke inschatting van onze situatie in de wereld verschaft, en die we hard nodig hebben om complexe beslissingen te nemen.
In tegenstelling tot sommige andere prominente neurowetenschappers die de betekenis van ons bewustzijn hebben gereduceerd tot een vrijwel nutteloze babbeldoos, kent Pennartz het bewustzijn juist een belangrijke functie voor ons voortbestaan toe. In dit verband neemt hij ook afstand van het paradigma dat de vrije wil niet bestaat, al is de geest in zijn ogen niet vrij ten opzichte van de materie van ons lichaam. Helaas zijn de argumenten daarvoor wat minder overtuigend geformuleerd. De kernvraag in zijn betoog is weliswaar helder: over welke vrijheid hebben we het, vrijheid ten opzichte van wat? De voorbeelden die moeten illustreren dat wij ons gedrag kunnen sturen, zijn evenwel wat ongelukkig gekozen.
In het laatste hoofdstuk worden ook de computers wakker en neemt Pennartz ons mee in een aantal boeiende gedachtenexperimenten. Een waardige afsluiting van een fascinerend boek, met een aantal relevante waarschuwingen voor de mensheid, dat voor degenen die de recente roman Klara en de Zon van Nobelprijswinnaar Ishiguro hebben gelezen ook warme associaties zal oproepen.