In 2008 publiceerde de Leidse hoogleraar ontwikkelingspsychologie Eveline Crone de bestseller Het puberende brein. In heldere taal legde zij uit hoe het zit met de hersenontwikkeling van adolescenten en de gevolgen daarvan voor hun gedrag. Ouders met puberende kinderen en docenten met klierende leerlingen vonden bij haar min of meer geruststellende antwoorden op vragen waar ze mee worstelen. Dat onwillige gedrag lag niet aan de opvoeding, maar aan de hormonale stormen die op deze leeftijd door het lichaam gieren. Het hoort er nu eenmaal bij en zie het ook een beetje positief, was de boodschap.
Het sociale brein van de puber kan gezien worden als een vervolg hierop, waarin de sociale ontwikkeling van de puber centraal staat. Onder ‘sociaal’ verstaat Crone ‘alle processen die te maken hebben met kennis over anderen en relaties tot anderen’ – maar de reikwijdte is groter. Na een inleidend hoofdstuk over de ontwikkeling van het brein worden in afzonderlijke hoofdstukken een vijftal aspecten van die sociale ontwikkeling besproken: emoties, acceptatie en afwijzing, de vorming van een zelfbeeld, de ontwikkeling van assertiviteit en empathie en, als laatste, de veranderingen in vriendschappen en relaties. Het gaat dus niet alleen over de relatie tot anderen, maar ook over persoonlijkheid en identiteit.
In elk van deze hoofdstukken volgt Crone een vast stramien. Zij begint met een beschrijving van het thema aan de hand van goed gekozen praktijkvoorbeelden en wat we al weten uit andere delen van de psychologie. Daarna beschrijft zij de ontwikkeling van de hersenen op basis van recent experimenteel onderzoek. En ten slotte laat zij zien hoe hersenfunctie, waarneming en gedrag met elkaar samenhangen.
Een voorbeeld: Crone illustreert hoe zich bij adolescenten een steeds complexer zelfbeeld ontwikkelt. Jongeren experimenteren met hun identiteit, zoals Erik Erikson op basis van klinische waarnemingen al beschreef. Vervolgens demonstreert zij hoe die ontwikkeling terug te zien is in de hersenen. Wanneer je over jezelf en je toekomst moet nadenken of je moet verplaatsen in het perspectief van mensen uit je omgeving worden bepaalde delen van de prefrontale cortex geactiveerd. En ten slotte toont zij aan dat daarin leeftijdseffecten optreden. Deze hersenactiviteiten worden bij adolescenten zwakker of soms juist sterker gemeten dan bij volwassenen.
Op eenzelfde manier worden ook andere thema’s besproken, zoals acceptatie en uitsluiting, de verhouding met ouders, groepsdruk en de ontwikkeling van emoties. Crone beschrijft ook hoe jongeren leren perspectief nemen: zich kunnen inleven in anderen en de houding van anderen ten opzichte van zichzelf kunnen inschatten. Een actueel onderwerp, met al die likes en dislikes op Facebook.
Dubbel
En dan komen we tot de kern van dit boek. Dat de adolescentie een fase van Sturm und Drang is, is van oudsher in de ontwikkelingspsychologie bekend. Wat voegt Crone daaraan toe? Laat zij slechts zien dat dankzij moderne meetapparatuur deze processen ook in de hersenen zichtbaar zijn? Of is er een causale relatie tussen het brein en het gedrag?
Crone is daar dubbel in. Enerzijds stelt zij nadrukkelijk dat sociaal gedrag voortkomt uit een combinatie van nature en nurture, van individuele capaciteiten en omgevingsinvloeden. Ook de hersenontwikkeling zelf wordt volgens haar door de unieke individuele ervaringen én de gedeelde sociale omgeving beïnvloed. Wat in het gedrag gebeurt, kun je in de hersenen meten. Maar aan de andere kant proef je bij haar voortdurend een neiging om toch een causale relatie te leggen tussen de lichamelijke processen en het gedrag.
Dat wordt echter niet systematisch uitgewerkt of aangetoond, het zit hem vooral in de stijl en het taalgebruik. Doordat in elk hoofdstuk beschrijvingen van gedrag en hersenontwikkeling elkaar opvolgen ontstaat een suggestief beeld. En soms ‘verspreekt’ Crone zich en heeft zij het wel degelijk over invloeden en oorzaken. Zo schrijft zij bij het eerder aangehaalde voorbeeld over de ontwikkeling van het zelfbeeld dat het sterker fluctueren van de puberteitshormonen bij tien- tot veertienjarigen ‘een grotere invloed kan hebben op het zelfbeeld en gevoel van zelfvertrouwen’ (p. 109). Ook een paragraaftitel als ‘Hoe hersenontwikkeling zorgt voor veranderende vriendschappen’ is veelzeggend.
De ontwikkeling van de hersenen is ongetwijfeld een belangrijke factor bij het sociaal functioneren van (jonge) mensen. Net als bij de cognitieve ontwikkeling heeft de groei van de hersenen ook bij de sociale ontwikkeling een belangrijke conditionerende functie. Maar sociale ontwikkeling speelt zich niet alleen in het hoofd van de individuele adolescent af. Het is bij uitstek dat deel van de ontwikkeling waarin interactie met anderen een cruciale rol speelt. Die interactie, het sociale leren, wordt door Crone wel erg sterk gereduceerd tot iets biologisch. En dan kom je gemakkelijk tot uitspraken als dat het feit zou zijn dat jongeren vooral auto-ongelukken maken wanneer zij samen met vrienden in de auto zitten een gevolg is van een sterkere activiteit op dat moment in het striatum, wat leidt tot het nemen van meer risico’s (p. 164-167).
Je zou er als ouder ontmoedigd van raken.
Dr. Peter Selten is universitair docent bij de opleiding Algemene Sociale Wetenschappen aan de Universiteit Utrecht. E-mail: p.selten@uu.nl.