Lees verder

Maurizio Andolfi is al zo’n dertig jaar een begrip in de gezinstherapie. Vanaf 1996 wordt in Nederland jaarlijks een tweedaagse workshop georganiseerd waarin Andolfi consulten geeft aan collega’s uit Nederland en Vlaanderen. Hij behoort tot de tweede generatie gezinstherapeuten en heeft zich door pioniers, zoals Satir, Whitaker, Haley en Ackerman laten inspireren. Met zijn boek wil Andolfi professionals die zich bezighouden met problemen van jeugdigen enthousiast en nieuwsgierig maken, maar ook ouders een hart onder de riem steken. Het kan hen helpen oog te krijgen voor de complexe gezinsstructuren waarin kinderen verwikkeld kunnen raken.

In de vertaling van de oorspronkelijke titel, Il bambino come risorsa in terapia familiare, is helaas het woord ‘risorsa’ (bron) verloren gegaan. Volgens Andolfi fungeert het kind als de bron van de gezinstherapie. Daarom is het zo belangrijk om kinderen vanaf de start te betrekken bij de gezinstherapie, ongeacht of zij nu wel of niet de geïdentificeerde cliënt zijn. Hoe vaak komt het niet voor dat kinderen buiten de therapie gehouden worden, omdat de confrontatie met de problematiek hen te veel zou belasten. Alsof het leven in een ‘gezin in crisis’ niet belastend zou zijn.
In de inleiding lanceert Andolfi zijn uitgangspunt dat een probleem van een kind altijd een probleem is van het hele gezin. Het onderwerp wordt zowel theoretisch vanuit een systemisch-relationeel kader, als praktisch belicht aan de hand van therapeutische interventies voor kinderen met problemen. Vervolgens worden voorbeelden in de gezinstherapie beschreven en wordt aandacht besteed aan de instrumenten die de therapeut daarbij kan hanteren. In de volgende twee hoofdstukken wordt aan de hand van casuïstiek dieper ingegaan op kinderstoornissen en verstoorde gezinsverhoudingen. In de laatste hoofdstukken laat Andolfi het kleine kind in de gezinstherapie aan het woord komen en verhaalt hij over het kind als brug tussen de generaties.
Het is opvallend hoe Andolfi het opneemt voor het kind. Hij doet daarbij prikkelende en provocerende uitspraken, zoals een ‘kinderprobleem is een gezinsprobleem’ en ‘een gezin is een fundamentele bron bij het probleem van het kind’. Ook beschouwt hij het kind als ‘deskundige’ van zijn problemen (‘als het kind een probleem heeft, is het van binnenuit deskundig; het is niet nodig dat buiten hem te zoeken’).
Ouders zijn echter vaak ten einde raad en willen niets liever dan dat de ‘kinderdeskundige’ hun kind ‘beter’ maakt. Andolfi’s doel is veeleer om ouders weer competent te laten worden in het omgaan met hun kind waardoor ze een belangrijke bron worden in het oplossen van de problemen van hun kind.
In het boek lardeert Andolfi zijn uitgangspunten en ideeën met boeiende casussen, waarin dialogen van de therapiesessies met gezinnen en kinderen verbatim worden weergegeven. In het praten met kinderen schuwt hij heftige zaken niet, ook niet als het gaat om bijvoorbeeld verliezen die de ouders hebben geleden als kind, of ernstige psychiatrische ziektes of zelfs zelfmoord. Volgens Andolfi hebben volwassenen nog vaak de neiging om kinderen te beschermen door niet over ernstige problemen te praten. Maar kinderen hebben dat bijna altijd door en daarom is Andolfi ook van mening dat de waarheid beter is dan welke leugen ook.
Sommige uitspraken van Andolfi worden niet ‘wetenschappelijk’ onderbouwd. Andolfi streeft er ook niet naar om in dit boek een uitgebalanceerde theorie over gezinstherapie te presenteren. Wat hij wil is aantonen hoe belangrijk het is om kinderen in de ouder- en gezinstherapie te betrekken in plaats van de kinderen en ouders gescheiden van het gezin te behandelen. In feite houdt Andolfi hiermee hetzelfde pleidooi als zijn oude leermeesters in de jaren zeventig van de vorige eeuw. Is dat dan nog nodig? Kennelijk wel, want in mijn eigen ervaringen van de afgelopen veertig jaar heb ik regelmatig meegemaakt dat de hulpverlening terugschrok om kinderen te betrekken bij de diagnostiek en behandeling.
In zijn zoektocht naar verklaringen waarom het kind zo buiten de boot wordt gehouden, stuit Andolfi op de traditie in de gezinstherapie om aan de leeftijdsfasen van kinderen zo’n groot primaat toe te kennen. Had de focus meer op ontwikkelingsprocessen gelegen, dan zou de noodzaak om gezinnen als een doorlopend geheel te observeren groter zijn geweest. Een laatste aspect – maar dan van geheel andere orde – dat Andolfi in zijn boek aansnijdt, is de opleiding tot gezinstherapeut: ‘tegenwoordig wordt er in veel opleidingen niet meer naar therapieën gekeken, maar wordt er vooral aandacht besteed aan theorieën, protocollen en technieken’. Dat leidt vooral tot veel praten over wat je moet doen en waarom je het zo moet doen. Andolfi breekt een lans voor het ‘zien’ wat je doet. Hij zegt vooral veel geleerd te hebben door te kijken naar collega´s. Volgens Andolfi begint de echte therapie pas, nadat de sessies zijn beëindigd. Hij legt alle sessies vast. De opnamen worden niet alleen tijdens de therapie bestudeerd. Na een paar jaar houdt hij altijd een follow-up met de gezinnen en kijkt hij met hen naar de ‘oude opnamen’ van weleer.
Al met al vind ik Het kind in gezinstherapie een inspirerend boek. Andolfi’s uitdagende uitspraken worden onderbouwd door veelzeggende praktijkvoorbeelden die uitnodigt tot verdere beschrijving en onderzoek.

Drs. C Vreugdenhil is werkzaam als consulent bij Molemann Mental Health Clinics.